Met lichte muziek wordt door musici doorgaans alle muziekstijlen bedoeld die niet tot de klassieke muziek behoren. Hieronder vallen jazz, popmuziek en soms ook volksmuziek. ‘Sombre dimanche’ – ook bekend als de Hongaarse zelfmoord song – maakte indertijd grote opgang in Budapest. De uitvoering ervan werd echter, met het oog op de vele zelfmoorden die er het gevolg van waren, verboden. Het werd in het engels Gloomy Sunday. Het blijft natuurlijk enigszins twijfelachtig om ook dit “lichte muziek” te noemen…
|
De scheiding tussen kunst- en amusementsmuziek, die zich aan het eind der negentiende eeuw scherp begon af te tekenen, leidde tot eigenaardige consequenties. Men wist niet goed raad met de lichte muziek. De term ‘lichte muziek’ vond men niet bevredigend en het gevolg hiervan was, dat vele serieuze musici de amusementsmuziek als ‘niet bestaand’ negeerden. Het zou tot in onze dagen duren voor er in deze zienswijze enige verandering kwam. Maar dit had nogal wat voeten in de aarde. De argumenten waarmee de term ‘lichte muziek’ van de hand werd gewezen, waren vele. ‘Een opera-aria’, zo werd geredeneerd, ‘in een theater serieus’, wordt onder de handen van strijkjesmusici ‘licht’. Authentieke jazz op de grammofoonplaat is tijdens een lezing serieus of folklore. Wordt de plaat echter in een gezellig lokaal gedraaid, dan is het amusementsmuziek. Wat wil men eigenlijk met de uitdrukking ‘lichte muziek’, waar is de grens? vroeg men zich af. Ook de inconsequenties waartoe de term aanleiding gaf, ontlokten nogal eens spitsvondige opmerkingen. Zoals bijvoorbeeld bij een der meest lar-moyanle nummers uit de amusementswereld, ‘Sombre dimanche’. Dit stuk, waarin volgens de tekst, een droefgeestig heer kondschap doet van zijn plan om de revolver tegen zijn slaap te drukken, is ‘lichte’, of zo men wenst ‘amusementsmuziek’. Naast de grapjes zijn er ook serieuze opvattingen. Zo zijn er musici die onder lichte muziek verstaan: alle muziek voor huiselijke partijtjes en dansfeestjes. Hierbij wordt ook gerekend de achtergrondmuziek uit het café. Weer anderen verstaan onder lichte of amusementsmuziek alles wat gemakkelijk aanspreekt. Zo beschouwd, zou dan alles wat zó bekend is geworden, dat het geregeld in de restaurants wordt gevraagd, onder de lichte muziek vallen, onverschillig of deze van klassieke of serieuze moderne componisten afkomstig is. Geijkte restaurantnummers als ‘Für Elise’ van Beethoven, de walsen van Chopin, het eerste motief van ‘het’ pianoconcert van Tsjaikofski en, als een der meest gevraagde, ‘Clair de lune’ van Debussy, vallen volgens deze zienswijze onder de lichte muziek. Met dit al, is men er nog steeds niet in geslaagd, het begrip ‘lichte muziek’ in een juiste definitie te vangen. Zo kregen wij dus het paradoxale beeld dat, terwijl in de negentiende eeuw de specialisatie zich al aftekende, de Weense wals en de Can-Can de amusementssector beheersten, men hier te lande nog steeds onwennig tegenover deze materie bleef staan. Dit kwam tot uiting bij een expertise in een rechtszaak waarin, met succes, werd aangetoond dat de term ‘lichte muziek’ niet alleen onzinnig, maar ook waardeloos was. Bij deze gelegenheid werd door de deskundige opgemerkt dat de naam nu eenmaal niet voorkwam in de vakliteratuur. Dat de zaak hierbij scheef getrokken werd, is duidelijk. Immers, het feit dat Bach, Haydn en Schubert muziek schreven die voor vermaak moest dienen, dat er toevallig genieën zijn geweest die zich ermee hebben beziggehouden, behoeft toch geen reden te zijn het bestaan der lichte muziek te ontkennen. Ook de ‘moeilijk te trekken grens tussen kunst en amusement was dikwijls aanleiding om kort en bondig met het bestaan van de lichte muziek af te rekenen. Intussen is een dergelijke ‘moeilijk te trekken grens’ ook waar te nemen in de literatuur en de journalistiek. Ook hier is niet altijd uit te maken waar de literatuur begint en de journalistiek eindigt, of omgekeerd. Toch zal geen zinnig mens het in zijn hoofd halen op grond hiervan te gaan beweren: ‘Er bestaat geen journalistiek’. De jazz is, wat de definiëring betreft, heel wat fortuinlijker geweest. Professor Marshall W. Stearns van de universiteit in New York, waar hij Engelse literatuur doceert, heeft naast zijn faam als Shakespeare-kenner, groot gezag als jazz-specialist. Zijn boek The Story of Jazz en zijn artikelen over dit onderwerp, worden door honderden jazzliefhebbers gelezen. De uitgevers Webster verzochten de professor een goede definitie van ‘jazz’ te geven. Deze verzamelde hierop zowel jazzmusici van alle mogelijke stijlen en richtingen, als jazzcritici om zich heen. Met dit gezelschap trok hij, tijdens een zomervakantie naar het meest afgelegen oord dat maar te vinden was. Hier in de stilte, ver van alle stadsgewoel, waar alle gelegenheid was voor concentratie en meditatie, werd enige weken lang beraadslaagd. Na intense studie en ampele besprekingen kwam de professor tot de volgende conclusie: ‘Jazz is een geïmproviseerde Amerikaanse muziek, die Europese instrumenten gebruikt en de elementen van Europese harmonieleer, Europees-Afrikaanse melodieën en Afrikaanse ritmen met elkaar vermengt.’ Deze definitie is verantwoord en steekhoudend. Helaas is men, wat de amusementsmuziek betreft, nimmer tot een dergelijke waterdichte formulering gekomen. De lichte muziek waarvoor een speciaal repertoire van genrestukken, liedjes, kleine walsen en Schlagers tot stand kwam, moest het zonder officiële erkenning stellen. De lichtzinnige muzedochter stond nu eenmaal niet in de handboeken vermeld en vond daardoor, men vergeve de wat paradoxale beeldspraak, geen herberg. Wat verder de benaming betreft, het waren de Verenigde Staten van Amerika die orde op zaken stelden. Toen tegen de twintigste eeuw de lichte muziek grote opgang begon te maken, hadden de Amerikanen niet veel tijd zich te bedenken. Er werd dan ook niet lang gedelibereerd over wat schoon of onschoon was. Benaming en indeling van de muziek die voor amusementsdoelemden werd gebruikt, leverden geen problemen op. Het amusement was een commerciële aangelegenheid, vond men. Dies was de desbetreffende muziek commerciële muziek. Het verschil tussen kunst- en amusementsmuziek werd niet gradueel maar essentieel aangeduid. Amusement was ‘business’ en er werd, zonder er verder veel doekjes om te winden, gesproken van ‘music-industry’. |