|
Ook in Parijs bevrijdde de amusementsmuziek heel wat jonge violisten van financiële zorgen. Carl Flesch vertelt hierover in zijn mémoires, dat er in de negentiger jaren bijna geen violist van het Parijse conservatorium was, die ’s avonds niet in een café-, cabaret- of operette-orkest speelde. Interessant is wat hij in dit verband verhaalt over zichzelf en over Lucien Capet. Deze laatste, die enige jaren in een café had gespeeld, vond, toen hij zijn eerste prijs had behaald, ‘dat hij dit nu toch niet langer kon blijven doen’. Ongelukkigerwijze had hij nog een contract van enige maanden af te werken. Hij stelde Flesch voor, het contract over te nemen. De regeling die hierna plaats vond, mag wel als uniek in de geschiedenis van het vioolspel worden beschouwd. Flesch en Capet, de latere schrijvers van standaardwerken, respectievelijk Die Kunst des Violinspiels en La technique supérieure de Varchet, troffen een overeenkomst met betrekking tot een café-orkest in Limoges… Flesch vervolgt zijn herinneringen: ‘In tegenstelling tot andere landen hebben de Fransen deze manier van muziekbeoefening nooit als iets minderwaardigs beschouwd. Capet, Thibaud en vele anderen hebben de basis voor hun violistencarrière gelegd in de cafés. De Franse violisten beoefenden de amusementsmuziek bijna uitsluitend tijdens de muzikale vlegeljaren; Duitsers en Oostenrijkers maakten er echt een beroep van. Duitsland en Oostenrijk waren dan ook de landen waar de cafékapellen de meeste opgang maakten. Het genre cafémuziek dat Flesch te spelen kreeg, heeft zich jarenlang kunnen handhaven. Wel veranderde er het een en ander in de loop der jaren; de bezettingen werden groter of kleiner, al naar gelang de conjunctuur, er kwamen betere orkestpartijen, maar het genre bleef. Dit zou duren tot na de eerste wereldoorlog toen de evolutie die zich in de amusementsmuziek zou gaan voltrekken, zich begon af te tekenen. De salonorkesten, zoals de oudere kapellen bij voorkeur werden genoemd, werden verdrongen door de dansorkesten, hetzij authentieke of pseudo-jazz. Daarna kwamen de orkesten ‘a doublé usage’ in de cafés, orkestrale allegaartjes, die noch op dans- noch op salonmuziek waren ingesteld. Na de tweede wereldoorlog begon de Latijns-Amerikaanse muziek een duchtig woordje mee te spreken. |