|
Jack Good, the engelse tv producer and rock & roll talent scout, ging in 1959 voor het eerst naar Amerika. Wat hij daar ontdekte ontstelde hem vreselijk. Op de televisie was de rock ‘n’ roll in handen van Dick Clark, die dagelijks een programma bracht, American Bandstand. Clark was een aardige jongen die eruit zag of hij veel melk dronk en veel lichaamsbeweging kreeg. Hij trok artiesten aan die pasten in het traditionele popgebeuren. Bobby Darin trad graag in zwart mohair op, Bobby Rydell kweelde en knipoogde en lachte. Ze dansten allemaal even aan het eind van hun nummer, in een zogenaamd ontspannen moderne stijl, ‘de show, die talloze malen onderbroken werd door reclame voor gezichtslotions, bestond uit allemaal pubers die halfverdwaasd rondhuppelden ten teken van grote opwinding’, zegt Good. De rock ‘n’ roll was ontstaan uit rebellie. Was het mogelijk dat de belofte van Elvis Presley binnen vier jaar in het niet verdwenen was? Toegegeven, er waren veel pogingen gedaan om de rock ‘n’ roll in toom te houden. De gemeenschap voelde zich erdoor bedreigd en de plaatselijke autoriteiten hadden hun best gedaan er een einde aan te maken, maar dat mislukte en daarom probeerde men het beest te temmen. De zangers kregen een smoking aan en werden voor een orkest geplaatst met een bezetting van zestien man — allemaal met bekende en niet al te wilde instrumenten. De grote boosdoener was niemand minder dan Elvis Presley. Presley had zich nooit willen neerleggen bij het monster dat hij ontketend had. Door zijn pijnlijke verlegenheid was hij bezeten van de gedachte dat hij beschermd moest worden. De immer attente Colonel Parker had hem die bescherming onmiddellijk geboden. Hij was het die het vertoon op touw had gezet toen Elvis werd opgeroepen voor de militaire dienst. Parker had het doen voorkomen alsof hij vrijwillig op retraite ging, natuurlijk wel temidden van hopen cameramensen en journalisten. Elvis het Monster was nu Elvis de echte Amerikaanse jongen. Handig geprogrammeerd door Parker, had hij geweigerd officier te worden en kwam hij niet hoger dan de rang van sergeant. Hij had alles gedaan wat hem gezegd was, en alles wat de gegoede Amerikaan van middelbare leeftijd van hem verwachtte. ‘Ik beschouw ‘t als goed vaderlander mijn plicht,’ zei Parker, ‘om ervoor te zorgen dat Elvis 90% van zijn inkomsten overdraagt aan de belasting.’ Dat ging allemaal totaal in tegen de rebelse, anti-burgerlijke geest van de rock ‘n’ roll. Het hoofd van Elvis’ plaatselijke recruteringsbureau, Millyon Bowyers, trok zich niets aan van de radeloze fans die eisten dat Elvis vrijgelaten zou worden en erop wezen dat Beethoven ook niet in dienst hoefde. ‘Dat,’ antwoordde Bowyers, ‘kwam omdat Beethoven niet in Amerika woonde.’ Toen Elvis na twintig maanden braaf schoenen poetsen uit dienst kwam, was hij een ander mens geworden. Hij was nu een leuke vent, iets te dik en goedlachs. Hoewel zijn platen nog goed verkocht werden, zat er geen pit meer in. Zijn films waren niet erg inspirerend. Terwijl een film als King Creole nog de hoop had gewekt dat Elvis een tweede James Dean of zelfs Marlon Brando kon worden, waren zijn nieuwe films, zoals Blue Hawaii, volkomen steriel. Hij ging niet meer op tournee en trad nergens meer in het openbaar op. Hij sloot zich in een van zijn vele landhuizen op met een paar gehuurde volgelingen die bekend kwamen te staan als de Maffia van Memphis: half vrienden, half bedienden, die met hem voetbalden of meisjes voor hem zochten of een frisdrank haalden. Af en toe reed hij in zijn gouden Cadillac door het land. Zijn fans verdrongen zich om hem heen, teneinde het holle symbool van een onderdrukte revolutie aan te raken. Als mens bleef Elvis een mysterie. Hij had twee kisten vol juwelen en meer dan honderd teddyberen. Op het toneel gedroeg hij zich als een potentaat, thuis slofte hij rond in een spijkerbroek en een versleten leren jack. Zoals iedereen in het zuiden hield hij van zijn moeder. Hij kon niet slapen, zei hij, als hij niet eerst zijn moeder had gebeld. Maar als iemand hem sloeg of uitschold, sloeg hij de betreffende persoon tot moes en moest hij weggesleurd worden omdat hij anders een moord zou begaan. Hij was gereserveerd, onbereikbaar. Hij sprak vreemden altijd met ‘meneer’ of ‘mevrouw’ aan. Hij kon hoffelijk zijn, abrupt, direct, onpeilbaar. Niemand kon hem doorgronden, zelfs niet de vrouw met wie hij in een hotel, The Aladdin, was getrouwd. (Na een paar jaar waren ze weer gescheiden — allebei ongelukkig). Hij was gul en attent, maar volkomen koud. Ter ontspanning zong hij gezangen of reed op zijn motorfiets. Hij was dol op stripverhalen, bakte iemand graag een poets, hield van zachte speelgoeddieren, maar liep ook rond met een pistool op zak. Hij at nog steeds het liefst boterhammen met pindakaas, die zijn moeder voor hem maakte vlak voor het slapen gaan. In zijn strijd tegen de maatschappij Degenen die door hem geïnspireerd waren liet hij zonder leider achter. Toevallig in dezelfde tijd dat Presley van het toneel verdween, wierp Little Richard al zijn diamanten ringen van de Sydney-brug in Australië, ging theologie studeren en werd dominee. Eddie Cochran reed zich te pletter tegen een lantaarnpaal na een show in Engeland en Chuck Williams zong: ‘Ain’t Gon-na Hang Up My Rock and Roll Shoes‘, en stierf. Anderen verdwenen gewoon in het niets. Chuck Berry, een rockster uit de beginperiode met veel aanhang onder de negerbevolking, werd in de gevangenis gegooid. Jaren later kwam hij weer tot leven in rock-revival-shows, ter herinnering aan de goeie ouwe tijd. Conway Twitty, die het procédé Sam Phillips had ondergaan en hit na hit had gemaakt, hield er gewoon mee op. ‘Ik dacht, als ik iets goed kan doen wat ik niet zo moeilijk vind, dan kan ik iets wat moeilijk is nog veel beter doen.’ Conway bleek veel beter te zijn in de country music, en daar keerde hij dan ook naar terug. Duane Eddy, die aantrekkingskracht op zowel jongens als meisjes uitoefende en weigerde zijn toevlucht te zoeken in springen en knarsetanden, werd door het publiek minachtend een slappeling genoemd en ging hij bij een muziekuitgever werken. Carl Perkins, die ‘Blue Suede Shoes‘ (een van Presley’s grootste hits) had geschreven en op de plaat had opgenomen, brak zijn nek bij een auto-ongeluk, werd kaal, vond God en sloot zich aan bij de Johnny Cash Road Show. Er is misschien maar één man geweest die nooit afstand heeft genomen van de vroege rock: een ander diepgelovig iemand: Jerry Lee Lewis. Sam Phillips had ook hem ontdekt. ‘Jerry kan erg veel dingen goed,’ zegt Phillips, ‘van country-gospels tot echte zwarte spirituals, van enkele van de geweldigste blues die je ooit zult horen tot rock ‘n’ roll. Als je een verstokt rock ‘n’ roll-hater bent, en vooral een grondige afkeer van Jerry Lee Lewis hebt, dan is er toch nog iets wat je in hem aantrekt. Als je tussen het publiek zit, blijft Jerry je boeien.’ Maar de rockwereld liet Jerry Lee in de steek. Tijdens een tournee door Engeland in 1958 bleek dat hij een dertienjarige echtgenote bij zich had, tegelijk een nichtje van hem. Zelfs de Engelse rockfans waren diep geschokt. Wat in Louisiana nog door de beugel kon, was Londen te gortig. Tijdens een concert in het East End, jouwde een duizendkoppig publiek hem uit. Hij stopte met zingen, keek uitdagend de zaal in, kamde zijn haar en ging gewoon verder. Maar het Engelse publiek kreeg een hekel aan hem en Binnenlandse Zaken liet hem het land uitzetten. Het nieuws werd bekend in Amerika. Hij viel in ongenade. In tegenstelling tot Elvis die in dienst zat, was Jerry Lee Lewis geen voorbeeldig jongetje, geen vriendje van de impresario’s. Hij zegt nu: ‘Ik ging gewoon door, ik speelde piano, zong, werkte en reisde. Mijn manager Cecil Harrelson en ik hebben sinds die tijd misschien wel een miljoen kilometers gereden, en steeds maar geprobeerd om weer aan het werk te komen.’ De rock ‘n’ roll was voor hem ‘een heidebrand geweest, die erg veel hitte had verspreid maar tenslotte uitgewoed raakte.’ Het was de muziekindustrie die de rock de helpende hand toestak. Als Jerry Lee Lewis en zijn maten niet meer werden geaccepteerd, dan zouden er anderen — jongens die zich gemakkelijker lieten leiden door hun zakelijke adviseurs — gevonden moeten worden om ze te vervangen, want rock ‘n’ roll was een belangrijke business geworden. Een knappe, jonge vent, Fabian Forte, kreeg de bijnaam de Tijger en werd op Amerika losgelaten. Met zijn zestien jaar veroverde hij alles en iedereen. ‘Wij bleven intussen echter rockplaten maken, vertelde Jerry Lee Lewis me, ‘hoewel niemand ze wilde draaien. Ze lieten de rock ‘n’ roll in de zestiger jaren in de steek. Elvis begon te zingen als een Bing Crosby. Begrijp me goed, ik ben dol op Elvis en hij heeft geweldig veel talent, maar ik vind dat hij ons in de kou heeft laten staan.’ |