|
Een vluchtige blik op het repertoire, dat gedurende de jaren 1920-1940 in de cafés, de bars en de restaurants werd gespeeld, is voldoende om te doen inzien welk een voorname plaats de componist Robert Stolz tijdens deze periode innam. Geen vermaaks-etablissement, waar ook in Europa, of de Stolz-se wijzen klonken de bezoeker tegemoet. Deze melodieën, sentimenteel, wuft of vrolijk, met bier en daar een al dan niet geslaagde worp naar de moderne dansritmen, vloeiden bij honderden uit de pen van deze beminnelijke veelschrijver. Robert Stolz was in zijn grote tijd de typische leverancier van amusementsmuziek. Van goede, men zou bijna geneigd zijn te zeggen: ordentelijke gebruiksmuziek. Als een betrouwbaar grossier zond hij zijn partituren stipt op tijd en direct voor consumptie gereed, de wereld in. Men mist bij Robert Stolz de melodieën rijkdom van een Franz Lehar, de stuwende kracht van een Kélman, de meesterlijke instrumentatie van een Paul Abraham. Wanneer hij, als een der eersten in Europa de moderne dansritmen in de operette brengt, dan doet hij dit niet met de overtuigende kracht van de pionier, maar met de verstandelijke blik van de producent die rekening houdt met een uitgebreide clientèle. Het is daarom niet verwonderlijk, dat niet alles wat Stolz schreef in de belangstelling bleef. Wanneer men nagaat, dat hij in 1958 vijftig operettes, ongeveer vijfendertighonderd liederen en Schlagers plus zevenennegentig muziekfilms op zijn naam had staan, dan ligt het voor de hand dat, waar niet altijd met de geestdrift van een emotioneel artiest kon worden gewerkt, een beroep moest worden gedaan op de zekerheid van de routinier. Hier staat tegenover dat, indien Stolz slechts twee operettes had geschreven, Mady en Wenn die kleinen Veilchen bliihen, maar één lied het licht had doen zien, ‘lm Prater blühn wieder die Baume’ en de wereld maar met één film had verrijkt, Zwei Herzen im Dreivierteltakt, hij zijn naam als belangrijk componist al ruimschoots had verdiend. Stolz die in 1880 in Graz werd geboren, was in zijn jonge jaren het prototype van de alles aanpakkende, van alle markten thuis zijnde muzikant. Hij was beurtelings dirigent in het Theater an der Wien, circuskapelmeester in Berlijn en dirigent van het Duitse theater in Brünn. Zijn grote bekendheid kreeg hij echter in de donkere dagen van de eerste wereldoorlog. De Weense cabarets beleefden een hoogconjunctuur als nooit te voren. Het was of de mensen elkaar opzochten om voor een paar uur de ellende te vergeten. In die dagen van honger en kou verscheen Stolz’ operette Der Favorit. Het hoofdnummer ‘Du solist der Kaiser meiner Seele sein’ werd de grootste Schlager in die donkere dagen voortgebracht. Na de oorlog entte Stolz de ragtime-ritmen op de amusementsmuziek. ‘Salomé’ en ‘Hallo, du süsse Klingelfee’ waren reeds als foxtrot geschreven. Het jaar 1930 bracht groot nieuws. De eerste geluidsfilm The Jazz Singer was in Berlijn vertoond en de heer Haimann, directeur van Alrobiverlag, wenste de eerste Europese muziekfilm te maken, het draaiboek van Walter Reich en Irit/ Schulz was reeds in zijn bezit en hel leek hem uitermate geschikt. Toen Stolz op een middag binnenliep, toonde een trotse Haimann hem het nieuwe scenario. Hij verzocht Stolz er een grote wals bij te schrijven. Deze bekeek het manuscript en als één titel hem ooit in verrukking heeft gebracht, dan was het wel die van Reichs en Schulz’ draaiboek: Zwei Herzen im Dreivierteltakt. Stolz zegde toe en beloofde binnen een dag of acht iets klaar te hebben. Op de Kurfürstendamm bleef de titel hem door het hoofd spelen Zwei Herzen im Dreivierteltakt… In het restaurant van Kempinski was het druk en rumoerig, maar zijn vaste tafeltje was gelukkig onbezet. Bij het bestuderen van het menu vermochten de creaties van ’s heren Kempinski’s kok hem niet te boeien. De spijskaart, als altijd de trouwe toeverlaat van geïnspireerde componisten, draaide hij om, trok wat lijnen en tussen de honderden pratende, etende en lachende gasten schreef hij, gefascineerd door de titel, de wals van de eerste tot de laatste maat op. Onmiddellijk daarna belde hij Haimann om hem mee te delen dat een wals geboren was. Nog diezelfde dag speelde Stolz Zwei Herzen im Dreivierteltakt de auteurs en een haastig opgetrommelde filmregisseur voor. Drie weken later werd met de opnamen begonnen en op 13 maart ging de eerste Duitse geluidsfilm in première. Kort daarop kwam de Amerikaanse versie uit onder de titel TvTo hearts in three quarter time. De wals ging over de gehele wereld en verscheen zelfs in Japanse en Chinese tekst. Nog datzelfde jaar draaide Stolz’ tweede film Das Lied ist aus, waaruit de Schlagers ‘Frag nicht warum ich gehe…’ en vooral ‘Adieu, mein kleiner Garde-offizier’ grote bekendheid kregen. Voor en tijdens de tweede wereldoorlog heeft Stolz, als overtuigd anti-facist, heel wat van het Hitlerregime te verduren gehad. Reeds in 1933 kreeg hij een wenk van de nazi-autoriteiten om Berlijn te verlaten. Tijdens de oorlog vluchtte hij via Parijs naar Amerika. In 1941 ontving hij daar, middels het Duitse consulaat, het verzoek om naar Duitsland terug te keren. Uitdrukkelijk werd hierbij vermeld dat geen represailles zouden worden genomen. Integendeel, Goebbels bood hem een vooraanstaande plaats in de Duitse filmindustrie aan. De terugreis zou door de Duitse regering worden betaald. Stolz weigerde. Wegens vijandige houding tegenover het nationaal-socialistisch regiem werd hierop, bij speciaal decreet van 11 november 1941, Robert Stolz het staatsburgerschap ontnomen. Voorts werd zijn vermogen geconfisqueerd en de uitvoering van zijn werken in alle door Duitsland bezette gebieden verboden. Na 1945 is Stolz in Amerika werkzaam gebleven als dirigent van reusachtig opgezette Weense muziekavonden. Van zijn composities zijn het voornamelijk de oudere werken die nog worden uitgevoerd. De Schlagers uit zijn eerste muziekfilms werden wel geen evergreens, maar uit de periode 1930-’40 kunnen zij niet worden weggedacht. |