Ook de filmindustrie begon op gang te komen. Aan het eind van de negentiende eeuw was een electricien op de gedachte gekomen om tijdens de pauze geïllustreerde plaatjes met de tekst van een lied te projecteren op een scherm. Ed Marks had een uitgeverij opgericht na het succes van zijn ‘Little Lost Child Song’. Dit tragische verhaal in drie coupletten werd verlucht met plaatjes uit een toverlantaarn. Marks heeft er drie miljoen exemplaren van verkocht. In de jaren twintig waren deze pauzeteksten een vast onderdeel van het programma geworden. Een van de mensen die onder het scherm de nieuwe liedjes voorbrulden, terwijl zijn collega-plugger het publiek dirigeerde, was George Gershwin. Het belangrijkste van alles was dat de Alley voortdurend op de hoogte was van wat het publiek wilde. De pluggers merkten wanneer ze een nieuw lied ten gehore brachten meteen wanneer de reactie lauw was. Ze vroegen dan wat eraan scheelde. Op de zaak vertelden ze wat eraan veranderd moest worden. Ze stonden oog in oog met de klandizie. Ze stonden ook oog in oog met de artiesten. Wanneer een van de artiesten een bepaald lied op het toneel zong, was dat de beste manier van pluggen. Tenslotte duurden de tournees van de vaudeville-shows door de Verenigde Staten soms wel vijftig weken, zodat het lied overal in het land bekend werd. Tedere maandag en donderdag gingen we naar de theaters om te zien wat er gezongen werd en of de artiesten een nieuw lied nodig hadden,’ vertelde Micky Addy me. Als een zanger belangstelling voor een ballade had, zei hij misschien wel ja, maar eigenlijk had hij een lied met een grappige tekst nodig voor een van zijn nummers. De pluggers vertelden dat dan op de zaak en er werd een grappig lied geschreven dat de betreffende artiest gratis kon krijgen op voorwaarde dat hij de ballade ook zou zingen. ‘We brachten het lied altijd zó dat de artiest zich de grote man zou voelen,’ weet Addy nog te vertellen, ‘hoewel de voorzanger in acht van de tien gevallen beter zong dan de artiest zelf. Neem Al Jolson maar. Hij kon helemaal niet zingen maar had stijl. Hij verkocht zijn nummer goed. George Jessel en Eddie Cantor waren net zo. En Rudy Vallee, was zo iemand. Die zong altijd door zijn neus.‘ Vallee zelf zegt: ‘Merkwaardig genoeg hadden de meeste voorzangers helemaal niet zo’n goede stem. De meeste songwriters ook niet, hoewel ze maar al te graag een demonstratie van hun kunnen gaven. Irving Berlin had een afschuwelijke stem—toch stond hij erop zijn eigen liedjes te zingen.’ Zelfs na de komst van de radio bleven ze dezelfde methode volgen. Bing Crosby vertelt dat de pluggers hem de godganse dag naliepen, in de .theaters en bij de radiostations. ‘Ze kwamen in je kleedmaker om je elk lied voor te zingen wat hun uitgeverij op dat moment kwijt wilde. Het waren allemaal aardige jongens, interessante, kleurrijke figuren, soms mislukte vaude-ville-artiesten. Ze konden zingen en dansen en ze kenden alle moppen. Het was altijd een leuke onderbreking. Ze verzekerden me steeds: “Bing, dit wordt een hit. Gegarandeerd.” ‘ ‘Bij sommige songwriters — zoals Cole Porter, Rodgers, Hart en Gershwin— wist je natuurlijk wel dat het goed zat,’ vertelt Crosby. ‘Je wou natuurlijk een nummer brengen dat een hit werd. Als je zoiets te pakken kreeg, was je kostje gekocht. Maar af en toe nam je een lied dat je normaal niet gezongen zou hebben omdat het stuk je aangesmeerd was door een aardige plugger.’ Een zanger was gemakkelijk om te kopen. Orkesten wilden ook betaald worden. Uitgevers betaalden rondreizende gezelschappen alleen om hun muziek te vertolken. Orkestleiders en artiesten kregen giften. En een artiest werd vaak beloond met royalty’s alsof hij het lied zelf geschreven had. Rudy Vallee zegt dat de uitgevers gewoon tegen hem zeiden: ‘We hebben jouw naam erop gezet en jij moet het zingen.’ ‘We spraken nooit over royalty’s. Het was een technische kwestie. Je kreeg zelden bijzonder veel — een penny per copie plus een percentage. Ze zeiden: ‘Je krijgt ‘t. En daarmee uit.‘ Geen van de liederen die op naam van Al Jolson staan is door hem geschreven. Vaak stemde Jolson er alleen in toe dat zijn naam gebruikt werd als er ook andere douceurtjes aan vastzaten. Hij nam een keer vriendelijk een renpaard van een uitgever in ontvangst. Een andere uitgever, Leo Feist, meubileerde en stoffeerde een huis van de zanger Gene Austin. Dat kostte hem tussen de $ 10.000 en $ 15.000 en hij gaf hem ook nog een Cadillac cadeau. ‘Omdat alles wat Gene aanraakte in goud veranderde,’ legt Vallee nu uit. ‘Austin was voor elke uitgever minstens vierhonderdduizend dollar waard en ze zagen er helemaal niet tegenop om hem tien- of vijftienduizend dollar cadeau te doen.’ Later, toen Vallee zelf een populair radioprogramma had, zei Micky Addy, ‘introduceerde hij gewoon een topartiest en voor je ‘t wist had hij een nieuwe boot gekregen van Eddie Cantor. Alles wat Vallee op zijn landgoed had, was hem cadeau gedaan, van tennisbaan tot zakjes pinda’s.’ |