blanco

melodie.moonpub.net

de populaire muziek & haar deuntjes uitgelicht

Burleske, Vaudeville en het Variété





De musical is in de “music hall” ontstaan — een woord dat zegt wat het bedoelt. Het is een ruimte, oorspronkelijk een kroeg of een herberg, waar muziek te horen is. De muziek moet concurreren met het drinkgelag. Uit deze sfeer zijn verschillende gelijksoortige vertakkingen ontstaan: de burleske, de vaudeville en het variété.


Tony Pastor, die in de vaudeville een grote rol heeft gespeeld, had een hekel aan het woord ‘vaudeville’. Hij vond het een mietjesachtig woord voor wat tenslotte variété was. Hij beweerde dat zijn concurrenten het woord vaudeville gebruikten om hun eigen variététheaters in een beter daglicht te stellen. In feite is er nauwelijks verschil tussen vaudeville, variété en burleske en worden de termen door elkaar gebruikt door mensen die er op uit zijn munt te slaan uit de populaire muziek.

Van oorsprong was het een Engelse traditie. Al in de achttiende eeuw werden de herbergen opgevrolijkt door dergelijk amusement. Sadlers Wells, waar nu netjes opera en ballet wordt opgevoerd, was een van die gelegenheden. Aan de ene kant was een podium voor de artiesten—komieken waren erg in trek—en aan de andere kant stonden hokjes waar het publiek zat te drinken.

Uit de opbrengst van de drank kon de muziek worden betaald. Om deze oorden van vermaak tegen te gaan had het Engelse parlement in 1751 een wet aangenomen die bepaalde dat elke kroeg een vergunning moest aanvragen. De maatregel had een tegengesteld effect van wat beoogd werd. De grote en meer deftige herbergen deden hun naam eer aan door musici in dienst te nemen en het podium aan te kleden, terwijl de kleinere de vergunning ontdoken door ‘muziekverenigingen’ op te richten. De winst die uit de verkoop van de drank gemaakt werd leidde bovendien tot de bouw van steeds grotere variététheaters met steeds grotere tonelen en decors.

De groeiende verstedelijking tengevolge van de industriële revolutie die in Engeland had plaatsgevonden, deed de vraag naar amusement steeds toenemen. Het leek altijd de moeite waard een bekeuring te riskeren omdat de drankverkoop zoveel opbracht. Ook hier was de winst zo groot dat de herbergiers naar mogelijkheden zochten om uit te breiden. Waar mogelijk kochten ze belendende percelen op om daarvan ‘music halls’ te maken. In 1852 opende kroegbaas Charles Morton de eerste music hall achter de Canterbury Arms in Lambeth, vlak bezuiden de Theems. De music hall van Collins, een ex-schoorsteenveger, ongeveer te zelfder tijd opgericht, stond in Londen-Noord, in Islington.

In het midden van de negentiende eeuw was de terminologie verwarrend en verward. Het aanvragen van een vergunning werd ontweken door van een pand een burleskenhuis te maken— theaters waar een aantal liederen werden gezongen in een toneelspel. Saloon werd toen het woord voor een zaal voor volksvermaak. Een music hall was een soort café-chantant. Variété betekende een avond met allerlei toneelspelen, en een vaudevillian was iemand die optrad in een burleske, music hall, het variété, of in de vaudeville.

Maar hoe het ook heette, het amusement draaide om een bepaald aantal onderwerpen. Het populaire lied en de drank zijn bijvoorbeeld altijd samengegaan. Tegenwoordig is het door de mildere wetgeving weer wat gemakkelijker om klanten tegelijkertijd drank en verstrooiing te bieden. Maar in de music halls van het negentiende-eeuwse Engeland hadden de artiesten het bij voorbaat al verloren van de klanten die meer belangstelling voor drank (en gokken) hadden dan voor hun zang. Het lag daarom voor de hand dat ze drinkliederen gingen zingen—bij voorkeur met een lekker refreintje dat iedereen in de zaal mee kon brullen.

Het voornaamste lid van de drankliederen-brigade in de jaren zeventig was ene George Leybourne. Het was een lange, knappe vent die erg in trek was bij de zaaleigenaars — niet het minst omdat de drankverkoop snel steeg als hij zijn grootste hit van allemaal, ‘Champagne Charlie” had gezongen. De tekst was een satire op de losbandige nietsdoeners en het rijke fatje. Het lukte Leybourne altijd om een gevoel van jongens onder elkaar met zijn liederen over te brengen.

Maar hij had een rivaal, die bekend stond als de Grote Vance, en die een enorm succes had met het deuntje; ‘Clicquot, Clicquot, That’s The Wine for me‘ — op de wijs van ‘Funiculi, Funicula,’ dat als ‘Jajem, Jajem, Jajem moet er zijn‘ in Nederland bekendheid kreeg. Leybourne moest zich toen door een hele wijnkaart heenworstelen, met reclame-advertenties voor Moét et Chandon, Cool Burgundy Ben en (vast niet meer dan een modeverschijnsel) limonade en sherry. ‘Champagne Charlie’ bleef echter het meest geliefde lied — ongetwijfeld omdat Leybourne iedere week extra geld kreeg om iedereen na afloop op champagne te tracteren.

Leybourne zelf hield ook wel van een neutje. Oswald Stoll, toen directeur van het Parthenon in Liverpool, herinnerde zich dat hij zich op een dag wanhopig afvroeg of zijn onberekenbare ster wel in het theater zou arriveren.

Ik ging naar zijn kamer, waar ‘t een enorme troep was. Leybourne zat ineengedoken in een stoel te pitten. Ik schudde hem wakker en riep: ‘Meneer Leybourne! Uw vrienden zitten op u te wachten!’ Ik zal nooit vergeten hoe verbitterd hij toen reageerde. ‘Vrienden?’ zei hij, ‘ik heb geen vrienden. Laat ze maar verrekken.’ Ik bracht hem echter naar de zaal en daar viel hij gewoon weer op de grond, maar toen het orkest begon te spelen, sprong hij omhoog en was een geheel nieuw mens, vol levenslust en charme. Hij zong vijf liederen en kreeg een daverend applaus.’

Ondanks een enkele misstap was George Leybourne de eerste populaire zanger buiten de opera die zich bezighield met zijn image. Hij moest te allen tijde goede kleren hebben en een rijtuig met vierspan.




Click to listen highlighted text!