|
De fonograaf was in 1877 uitgevonden door Thomas Alva Edison. Jarenlang was hij als een nieuwigheid beschouwd. Maar in het begin van deze eeuw werd de cilinder-grammofoon steeds meer vervangen door een grammofoon met platen die bij het publiek meer in zwang kwam en voor de fabrikant een rijke bron van inkomsten werd. Ook de meer welgestelde zwarte amerikanen begonnen platen te kopen, hoewel slechts enkele zwarte artiesten voor 1920 opnamen hadden gemaakt. De meeste hiervan waren gewone zangers of gospelkoren, vooral gericht op blanke kopers. Zelfs W.C. Handy, die bekend geworden was door zijn ‘St. Louis Blues’ (dat kort daarna door de Abessijnse keizer tot krijgslied werd gekozen), deed moeite zijn huidskleur te verbergen. Niemand schijnt beseft te hebben dat steeds meer negers wachtten op de kans hun ‘eigen’ muziek te kopen. Hoewel de naam Handy verbonden is aan de eerste zwarte platenmaatschappij, Black Swan, bracht een jonge negercomponist het nieuwe apparaat en het nieuwe publiek bijeen. Perry Bradford was naast koopman ook artiest. Hij raakte ervan overtuigd dat er belangstelling voor zwarte artiesten bestond en wist Fred Hager, een blanke platenfabrikant, er uiteindelijk toe te brengen twee van Bradfords eigen composities door een jonge zwarte nachtclub-zangeres vast te leggen op de plaat: ‘That Thing Called Love’ en ‘You Can’t Keep a Good Man Down’. Hager had liever Sophie Tucker gehad, maar die stond bij een andere maatschappij onder contracf zodat Bradford en zijn nachtclub-zangeres hun zin kregen. De plaat kwam uit en werd zo goed verkocht dat Hager begreep dat hij een nieuwe markt ontdekt had. Onmiddellijk trokken ze gedrieën weer naar de Okeh-studio om een nieuwe song van Bradford op te nemen. De eerste maand nadat die was uitgekomen werden er 75.000 exemplaren van verkocht. De sluizen stonden open. Het lied heette ‘Crazy Blues‘ en de nachtclubzangeres Mamie Smith. Achteraf gezien is het moeilijk te begrijpen waarom ‘Crazy Blues’ zo insloeg. Mamie Smith klinkt, tenminste op de plaat, saai en zelfs verveeld. Ondanks het pianospel van Willie ‘The Lion’ Smith is het lied verre van voortreffelijk en historisch gezien van geen belang. Bijna alle nieuwe platenmaatschappijen begrepen de boodschap en contracteerden elke zwarte caba-ret-artiest die ze konden vinden in New York. Zangeressen als Lucille Hegamin, Edith Wilson en Rosé Henderson waren bij de eersten die een contract kregen. Ze wilden echter alle drie een geraffineerde indruk maken, zodat ondanks al hun geestigheid en charme, de platen weinig blijk gaven van betrokkenheid. De zangeressen vervormden de muziek en zwakten haar af. Op de duidelijke sexuele inhoud werden slechts verlegen toespelingen gemaakt. Hun muziek klonk redelijk maar was een slap aftreksel van de vaudeville-blues. Toen de blues voor het eerst op de plaat was vastgelegd, organiseerden noordelijke platenfabrikanten expedities naar het zuiden op zoek naar nieuw talent. Ze wisten en begrepen weinig van de blues. Ze namen een plaat op van een zanger of zangeres en pas als die goed verkocht werd namen ze een nieuwe op. Ze ontdekten dat de blues-artiesten zich voornamelijk met plaatselijke onderwerpen bezighielden en dat de rest van het land daar weinig belangstelling voor had. Dat was althans het excuus dat door de platenmaatschappijen werd aangevoerd voor de betrekkelijk geringe vergoeding die ze de artiesten gaven. Velen kregen maar een paar dollar en vaak alleen maar een fles whisky voor de moeite, waarna ze weer naar huis werden gestuurd. Memphis Slim zegt dat de meesten niet eens wisten wat het woord royalty betekende. ‘Ik wist ‘t pas toen Big Bill Broonzy me vertelde dat ik die niet kreeg. Ik speelde toen met hem samen en hij had er nooit iets over gezegd. Misschien mocht hij het niet eens. Dus toen ik om royalty’s vroeg werd ik niet meer gevraagd.’ Ondanks het duidelijke commerciële succes van Mamie Smith kreeg ze ook niet zoveel geld voor haar opnamen maar uiteindelijk streefde iedere blueszanger of -zangeres ernaar een plaat te maken. Zelfs zij die in het midden-zuiden waren gebleven — deels omdat ze niets met de blanke show business te maken wilden hebben, deels omdat die hen niet moest omdat ze te grof waren—wilden niets liever dan een contract. |