Page 57 - PanoramaDerMuziek
P. 57

Onnodig te zeggen dat dit niet het portret van den eersten den besten Duitser is.
        Een andere belangrijke meester van het begeleide lied was de jong gestorven Adam
        Krieger (1634-1666).


        Tussen Schütz en Bach waren Johann Philipp Krieger (1649-1725), Reinhard Keiser
        en  Dietrich  Buxtehude  wel  de  grootste  meesters.  Johann  Philipp  Krieger  was  de

        fabelachtig vruchtbare componist van 47 cantate-jaargangen.


        De cantate was uit het motet voortgekomen, doordat dit ten tijde van Schütz steeds
        meer  instrumentale  of  solistische  partijen  had  opgenomen.  Elke  Zondag  was  een
        cantate vereist met speciale tekst voor die dag, een cantate-jaargang bevat er dus circa
        60! Een juweel is Kriegers’ „Die Gerechten werden weggeraiït”.


        Reinhard Keiser (1674-1739) voerde de opera in Hamburg tot een hoogtepunt, hij was
        een groot melodieus, vol gratie en charme, zonder veel ernst of diepte echter. De grote
        betekenis van Dietrich Buxtehude (1637-1707) lag in zijn orgelmuziek, de beste, die
        er vóór Bach geschreven is.



                                Instrumentale muziek van de Barok


        Nog een gebied kwam in de Barok tot bloei: de instrumentale muziek. Van de orgel-
        en klaviermuziek, die op de tijdgrens van Renaissance en Barok staat, was reeds sprake.
        De dansmuziek verheft zich van de regionen van een smaakvolle gebruiksmuziek, van

        volkskunst, naar die der toonkunst. Dansen worden tot suites verenigd, de verschillende
        typen - pavane, gaillarde, passomezzo, salta- rello, allemande, corrente of courante,
        ook sarabande, gigue, tripla - geheel of ten dele uit een gemeenschappelijk melodie-
        patroon afgeleid. Zo ontstaan de variatiesuites, waarvan vooral Joh. Hermann Schein
        in zijn Banchetto musicale prachtige voorbeelden gegeven heeft.


        Het belangrijkste echter was de ontwikkeling van de chanson in Italië. Deze kunstvorm
        was  reeds  bij  de  Nederlandse  meesters  „seer  lustig  om  te  singhen  of  op  diverse
        instrumenten te spelen”. De eerste uitgave van Petrucci - we zeiden het reeds - bracht
        wereldlijke composities van Nederlanders, die de uitgever kennelijk voor instrumenten
        bestemde.



        Op  het  einde  der  16de  eeuw  treffen  wij  de  canzone  -  de  Italiaanse  instrumentale
        nabootsing  der  chanson  -  aan  in  de  orgelmuziek,  in  kleine  en  in  grote  ensemble-
        bezetting. Giovanni Gabrieli (ca. 1612), die veelzijdige meester van wien zo ontzaglijk
        veel impulsen zijn uitgegaan, schreef er b.v. één voor drie violen en een bas, die als
        continuo  behandeld  mag  worden  naar  verkiezen,  en  vele  voor  een  groot  aantal
        instrumenten.
   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62