Page 53 - PanoramaDerMuziek
P. 53
Eerst Kardinaal Mazarin, de in 1639 in Frankrijk genaturaliseerde Italiaanse politicus,
die na de dood van Kichelieu in 1643 eerste minister van Frankrijk werd, deed ernstige
pogingen de opera ingang te doen vinden. Deze was voor liem een middel om de
koningin-regentes en het parlement van staatszaken af te houden. Daarvoor het hij
ook de beroemde Romeinse zangeres Baroni en den zanger Atto Melani naar Parijs
komen. Deze laatste had echter met de opvoering van - vermoedelijk - La finta pazza
(Geveinsde zotheid) van Sacrati weinig succes. Het toeval kwam echter Mazarin te
hulp.
Na de dood van Paus Urbanus VIII in 1644 vluchtten de kardinalen Barberini naar
Frankrijk en in hun gezelschap bevond zich de opera-componist Luigi Rossi (1598-
1653). Deze kreeg nu opdracht voor Parijs de opera Orfeo te componeren op een tekst
van Francesco Buti, welke in 1647 met groot succes ten tonele werd gebracht. De
spoedig daarna uitbrekende opstand der Fronde (1648-1653) maakte daarna echter
voorlopig het opvoeren van nieuwe werken onmogelijk.
Ter gelegenheid van het huwelijk van Lodewijk XIV met Maria Theresia van Spanje
in 1660 nodigde Mazarin Cavalli uit de opera Ercole amante (de verliefde Hercules)
te componeren. Deze was echter niet op tijd gereed, in plaats daarvan bracht Cavalli
zijn reeds in 1654 te Venetië vertoonde Serse (Xerxes) ten tonele; de eigenlijke feest-
opera, Ercole amante, volgde twee jaar later (1662). Mazarin was een jaar tevoren
(1661) overleden. Cavalli’s werken hadden echter geen succes gehad: de Fransen
verstonden de taal niet, hadden andere schoonheidsidealen en konden sopraan en
alt zingende helden niet uitstaan.
Het enige, wat in de smaak gevallen was, waren de balletten, die Lully voor beide
opera’s gecomponeerd had. Deze Lully, eigenlijk Giov. Battista Lulli (1632-1687) hield
zich in die jaren bezig met het componeren van muziek bij blijspelen van Molière, z.g.
comédies ballets o.a. Le mariage forcé in 1662 en Le bourgeois gentilhomme in 1670,
bij treurspelen zoals Oedipe van Corneille (1664) en met hofballetten. De kastanjes
van de opera liet hij voorlopig door anderen uit het vuur halen. Deze anderen
beproefden hun geluk met luchtiger werkjes, z.g. pastorales (o.a. De la Guerre, Les
triomfes de Famour, 1665; Perrin en Cambert, Pastorale d’Issy, 1659). In 1669 kreeg
de tekstdichter Perrin een opera-monopolie voor de tijd van 12 jaar.
Deze onderneming, Académie de poésie et de musique, zou gefinancierd worden
door twee namaak- markiezen, de valse munter en moordenaar Sourdéac en
Champeron. Het gevolg was dat Perrin, ondanks het grote succes van zijn door Robert
Cambert (1628-1677) gecomponeerde opera Pomone (1671) er door Sourdéac
uitgewerkt werd. Cambert componeerde nu voor Sourdéac nog de opera Les peines
et les plaisiers de Famour, op een tekst van Gilbert. Perrin echter, wegens zijn schulden
gegijzeld, verkocht zijn privilege aan Lully, die nu ieder ander toneelgezelschap
verbieden kon meer dan 12 instrumentalisten en 6 zangers, later zelfs meer dan 2
zangers en 6 instrumentalisten in dienst te hebben, terwijl zonder zijn toestemming
geen geheel gezongen drama’s mochten worden opgevoerd.