Page 61 - PanoramaDerMuziek
P. 61
Bach en Handel pleegt men in een adem te noemen. Samen vormen zij de afsluiting,
de bekroning en de samenvatting van anderhalve eeuw muzikale ontwikkeling. Zij
vormen de hoogtepunten van de Barok-muziek. Deze was langzaamaan van karakter
veranderd. Het al te subjectieve was weer op de achtergrond getreden, de wereldlijke
tendens had voor een geestelijke plaats gemaakt, naast de monodische en de
concerterende stijl was, in Italië minder, in Duitsland meer, het contrapunt weer op
de voorgrond getreden. De muziek krijgt een verheven, majestueus karakter. De
kunstenaars, die óf in dienst van een hof, èf van de kerk zijn, leven in een sfeer, die
geheel gedrenkt is in de voorstelling van de majesteit, aardse of hemelse. Deze aardse
of hemelse majesteit geldt hun musiceren. Dat van Handel meer de eerste, van Bach
de tweede. Vandaar dat de muziek van Handel soms wat geposeerd aandoet, terwijl
Bach natuurlijk is, soms neigt naar het plechtstatige, terwijl Bach verheven is, naar het
pathetische, terwijl Bach geweldig is.
Beide meesters vullen elkaar aan. Ze werden beiden in 1685 geboren, Bach in
Eisenach, Handel in Halle, zijn dus kinderen van één tijd en van één landstreek. Dit
geeft gemeenschappelijkheden, in voorstellingswereld, in godsdienst, in muzikale
smaak en techniek. Ontmoet hebben ze elkander nooit, Bach bewonderde Handel
zeer, of Handel Bach gekend heeft is de vraag. Handel was de eerste musicus in zijn
geslacht, hij moest veel tegenstand overwinnen voor hij de muzikale loopbaan kiezen
kon. Bach daarentegen was ontsproten aan de grootste dynastie van musici, die de
wereld gekend heeft, het sprak vanzelf dat hij musicus werd.
Handel was - evenals Lasso - cosmopoliet. Hij werkte te Hamburg aan de opera,
bezocht Italië voor studie maar werd er als een genius ontvangen, was hofkapel-
meester in Hannover en daarna opera-directeur in Londen, ging enige malen failliet,
legde zich meer en meer op het oratorium toe en stierf te Londen in 1759 ongehuwd
en blind, verzorgd door een trouwen dienaar, hoog geëerd en algemeen beschouwd
als de grootste componist van zijn tijd.
Met zijn opera’s, waarvan een enkele, zoals Julius Caesar, hier en daar weer vertoond
wordt en waaruit een aantal aria’s, zoals het beroemde Largo uit Xerxes, veel gezongen
worden, behoort hij ten dele tot de Venetiaanse, ten dele tot de Napolitaanse school.
In Engeland vond hij een terrein dat sedert de dood van Henry Purcell (1658-1695)
braak lag. Deze grote Engelse meester, die helaas op 36-jarige leeftijd stierf, nadat hij
zijn land en de toonkunst verrijkt had met prachtige muziek bij vele toneelstukken,
grandioze kerkelijke werken (z.g. Anthems), een opera Dido and Aeneas, Triosonates
enz. had een leemte achter gelaten, maar tevens de bodem bereid, waarop een Handel
gedijen kon. In zijn Chandos-Anthems en beide Te Deums, het Utrechter en het
Dettinger, bouwt deze op hem voort. In zijn concerti grossi en sonates voor viool met
b.c. sluit hij zich, evenals Purcell in zijn sonates, bij de Italianen aan, tenslotte komt hij
tot het oratorium uit het streven naar een geestelijke opera op Engelse tekst, die,
tengevolge van een verbod van de overheid om dergelijke gegevens ten tonele te
brengen, op de concertzaal wordt afgestemd.