Page 21 - Handboek Muziek Geschiedenis
P. 21

een fluitspeler op voor. Op een derde graf begeleidt een harpspeler
          een dwarsfluit en twee rechte fluiten.

             Uit [deze en andere monumenten blijkt, dat harp en fluit de voor                                -

          naamste instrumenten der Egyptenaren zijn. De harp, door hen Tebuni
          genoemd, komt in allerlei gedaanten voor. Den oudsten vorm van het
          instrument vindt men op een graf uit den tijd van de vierde dynastie.

          Het is een eenvoudige, matig gespannen boog van hout, met vier of
          zes snaren bespannen, die aan de twee uiteinden bevestigd zijn. Reeds

          vroegtijdig werden aan die eenvoudige constructie verbeteringen en
          toevoegsels aangebracht. Het onderste gedeelte van den boog werd

          vaster en zwaarder gemaakt, zoodat het een soort van voetstuk vormt,




















          tengevolge waarvan de harp kan blijven staan zonder vastgehouden te

          worden. Op dit principe berusten alle latere vormen van het instrument,
          Het voornaamste verschil van vorm tusschen onze moderne pedaalharp

          en de ontwikkelde Egyptische harp bestaat hierin, dat laatstgenoemde
          aan den voorkant niet door een wand was afgesloten. Van de 12 dynastie
                                                                                                  e
          af ontwikkelt de voet van het instrument zich tot een steeds machtiger

          wordenden resonansbodem, en in het „nieuwe rijk verdwijnt de boog                                   -
                                                                            ”
          vorm geheel, om plaats te maken voor den driehoekigen vorm.

             Onder R a m s e s III (1288 v. Chr.), den grondlegger der 20 dynastie,
          bereikte de harp het hoogste punt van haar ontwikkeling. Zij verkreeg

          nu dien slanken, schilderachtigen vorm, welken zij tegenwoordig nog
          bezit ; alleen had zij grooter afmetingen : 6 voet was de gewone hoogte

          van het instrument. Het aantal snaren wisselde af en bedroeg 13, 18,
          21 of 26. Aan den uiterlijken vorm werd veel zorg besteed. De vaste

          deelen waren rijkelijk bewerkt, met goud, ivoor, schildpad en parelmoer
   16   17   18   19   20   21   22   23   24   25   26