Page 16 - Handboek Muziek Geschiedenis
P. 16
d) De gender s, dunne, korte metalen platen, door middel van koordjes
’
aan elkander geregen en bevestigd aan een grobogan of tlapakan met
bamboezen kokers, die als zang -
'
bodems dienst doen. De gender s,
zes tot tien in getal, worden met
2 taboeh s bespeeld.
’
e) De kenong en de ketoeq,
bonangvormige ketels, beide rus -
tende, elke afzonderlijk, op kruis-
gewijze gespannen touwen in een
vierkant raam op vier korte pooien.
Beide instrumenten worden met
een houten knuppeltje bespeeld.
f ) De gong s, metalen bekkens,
’
elk met de welving of pentjoe naar
rechts gekeerd. Ze hangen aan
een houten schraag,gajovgenaamd,
en worden bespeeld meteen taboeh,
omwonden metdoek,leder of caout-
chouc. Zij zijn meestal drie in getal,
waarvan de kleinste den afzonder-
lijken naam van kempoel draagt.
g) De ketjer, een stel losse metalen plaatjes, die tegen elkaar wor -
den aangeslagen.
h) De kempjang, bestaande uit bo -
nangvormige ketels, die op koorden
rusten in een rantjakan of in een
tlapakan.
z) De bendeh s en de bèri, metalen
'
bekkens, aaneen kleineschraag of gajov.
De bèri heeft geen halfbolvormige ver -
hevenheid of pentjoe.
j) De bedoeg, een groote houten trom, die in een raam hangt.