Page 47 - Moonpub Magazine Nbr. 1
P. 47
De reprise brengt wat het eerste thema betreft geen woordelijke herhaling van de
expositie. De instrumentatie van het hoofdthema is veel steviger: het gehele orkest
neemt er aan deel. Doch het is opmerkelijk, dat Beethoven de overbruggingsmaten
(182—183; 1118—189), waaromtrent wij hierboven reeds opmerkten hoezeer deze
met het wezen der blaasinstrumenten overeenstemmen, ook hier weer enkel aan
deze instrumentengroep toevertrouwt. En thans komen wij voor de tweede maal
in deze partituur op een plaats waar de Beethoveniaanse gelaatstrekken op de
achtergrond der muziek duidelijk zichtbaar worden. In plaats van de
overgangszin, welke in de expositie van het eerste thema naar het tweede leidde,
over te nemen, zet de componist de chromatische stijging, welke in de
overgangsmaten door de blazers reeds was ingezet, in een onverwachte,
ononderbroken, vast aaneengeklonken keten van tussendominanten voort. Het is
alsof er een sterke vloed komt opzetten; de klankgolf stijgt tot enorme hoogte, de
overgangszin wordt er als het ware door weggespoeld, en veel sneller dan wij
gedacht hadden staan wij voor het tweede thema.
Toch blijft in deze episode van den oorspronkelijke overgangszin nog een
belangrijk element bewaard: dit is de dalende zestienden-figuur, welke wij reeds
in het hoofdthema (maat 18) opmerkten, en welke in de overgangszin een
belangrijke rol te vervullen kreeg. Dit figuurtje duikt in het strijkorkest op en
plaatst tegen de vloeiende akkoord-opeenvolgingen van de blazers sterke,
motorische accenten.
Het tweede thema wordt, evenals de daaropvolgende slotzinnen, op vrijwel gelijke
wijze afgewikkeld als in de expositie, met die verstande dat het thans niet meer
in de dominant G, doch in den hoofdtoonaard G staat. In maat 259 begint een vrij
langdurige coda, waarin nog enige thematische complicaties optreden, welke aan
deze afsluiting bijna het karakter van een tweede doorwerking verlenen. In het
strijkorkest krijgt het ritmische motief van het hoofdthema nog een mooie kans
om zijn onuitputtelijke energie de vrije teugel te geven. De blazers plaatsen
hiertegen rustig dalende dominant-septiem-akkoorden. Deze akkoordbrekingen
zijn niet geheel nieuw, want zij traden eveneens op aan het slot van expositie en
doorwerking (maat 106—-110, en 172—176). Op deze plaatsen konden wij dit
dalend dominant-septiem-akkoord wederom afgeleid achten van het hoofdthema,
immers in maat 30 (zie vb. 4) kwam deze figuur reeds voor.
Aldus achteruit ziende komen wij tot de conclusie, dat het dominant-septiem-
akkoord in dit stuk een belangrijke, bindende functie verricht! En nu begrijpen
wij ook, waarom Beethoven de langzame inleiding niet met de gebruikelijken
drieklank doch met een dominant-septiemaccoord liet beginnen!