Page 50 - Moonpub Magazine Nbr. 1
P. 50

Men  begrijpt  aanvankelijk  niet  goed,  wat  Beethoven  met  dit  wat  zuinige  en

                                 afgetrokken  thema  vóór  kan  hebben,  doch  men  moet  hem  even  de  tijd  laten!

                                 Aanstonds  zal  blijken,  welk  een  zeggingskracht  en  sierlijkheid  in  dit  thema

                                 verborgen liggen. Op twee motieven moeten wij dadelijk het oog vestigen, want


                                 deze zullen het gehele stuk gaan beheersen. Het eerste motief (a), dat slechts uit

                                 drie tonen bestaat, is door de componist zorgvuldig gefraseerd: de twee eerste

                                 noten (opmaat en eerste tel) moeten aan elkander gebonden worden, de derde

                                 moet  „los”  genomen  worden.  Dit  voorschrift  mag  vooral  niet  verwaarloosd

                                 worden, want van deze ogenschijnlijke kleinigheid is de gehele physionomie van

                                 het  stuk  afhankelijk.  Motief b  is  in  rhythmisch  opzicht  uiterst  belangrijk.  Het

                                 tweede thema is eigenlijk niet anders dan een voortzetting van het eerste:


























                                 Het aanvangsmotiefje is hier uitgebreid van kwart tot sekst, hetgeen de sierlijkheid

                                 opeens aanmerkelijk verhoogt en de strengheid van het eerste thema, welke door

                                 de contrapuntische behandeling aanvankelijk nog werd geaccentueerd, wordt nu

                                 vervangen door een lieflijker toon, welke door de hoekige ritmes aan het slot

                                 nauwelijks wordt verstoord. In maat 53 neemt de pauk het ritme van motief b over

                                 en houdt dit gedurende den slotzin acht maten achtereen vol, terwijl dit scherp

                                 getekende ritme enigszins verzacht wordt door de luchtige triole-figuren in eerste

                                 violen en fluit.




                                 Tot  nu  toe  verkeerde  men  nog  in  het  onzekere  omtrent  de  vorm,  welke  de

                                 componist voor dit stuk zou kiezen. Doch het blijkt wederom de hoofdvorm te


                                 zijn, want op het hierboven beschreven gedeelte volgt een compacte doorwerking.

                                 Deze  begint,  bijna  aarzelend  met  het  aanvangsmotiefje,  dat  in  verschillende

                                 intervallen  herhaald  wordt.  Bijna  ongemerkt  wordt  intussen  een  ingrijpende

                                 modulatie  voltrokken:  men  dringt  diep  door  in  het  domein  van  de  mollen-

                                 toonladders,  want  na  zeven  maten  wordt  de  grondtoon Des  bereikt.  Deze

                                 modulatie gaat op het laatste ogenblik gepaard met een groot crescendo, welke

                                 aan de bevestiging van die nieuwe grondtoon iets dreigends geeft.
   45   46   47   48   49   50   51   52   53   54   55