Page 39 - Moonpub Magazine Nbr. 1
P. 39

Het moet hem een lust geweest zijn, de uitbottende krachten van zijn geest te

                                 meten met deze vorm, een vorm, welke correspondeerde met zijn diepste wezen,

                                 een vorm bovendien welke zijn fantasie prikkelde en zijn sterkste impulsen wakker

                                 maakte. Wanneer ooit een componist bewezen heeft, dat de muzikale vorm geen


                                 hinderlijk harnas is, doch een levend phenomeen, dat in zichzelve een inspirerende

                                 kracht  bezit,  dan  heeft  Beethoven  dit  met  zijn  Symfonieën  wel  bewezen!  De

                                 klassiek-symfonische vorm zou in de toekomst onder de druk van zijn hevig tempe

                                 rament nog veel te verduren krijgen, want de dramatische krachten, welke op de

                                 bodem van deze vorm, op het moment dat Beethoven hem onder handen nam

                                 nog  vrijwel  sluimerend  verborgen  lagen,  heeft  hij  opgewekt  en  voortdurend

                                 gevoed. Doch de Eerste Symfonie laat deze komende wending nog nauwelijks

                                 vermoeden.





                                 Wat  is  dan  het  bijzondere  aan  deze  symfonische  eersteling?  Dat  de  jonge

                                 Beethoven, terwijl hij dit werk schreef, niet meer min-of-meer hulpbehoevend naar

                                 zijn grote voorgangers behoefde op te zien, doch dat hij uit de kracht van zijn eigen

                                 geest hun arbeid op gelijk niveau vermocht voort te zetten. Dit was in zekeren zin

                                 de beloning der Muzen voor de langen tijd van voorbereiding, welke hij zich als

                                 symfonicus getroost had. Zo legde Beethoven in het jaar 1800 op de drempel van

                                 de nieuwe eeuw een partituur, welke in haar vormenspraak, haar evenwichtigheid

                                 en evenmatigheid, gehoorzaamde aan de idealen van de Weensch-klassieke school,

                                 doch welke in haar jeugdig élan reeds haakte naar de nieuwe wending welke de


                                 muziek in de komende jaren nemen zou, een wending welke door de componist

                                 van deze symfonie, welke zowel een vervulling als een belofte was, in belangrijke

                                 mate mede bepaald zou worden.




                                         I. Adagio molto—Allegro con brio.




                                 De Eerste Symfonie vangt aan met een langzame inleiding (adagio molto) van

                                 twaalf maten. Beethoven volgde hiermee het voorbeeld van Haydn en Mozart, die

                                 in hun symfonieën eveneens een voorkeur toonden voor zulk een plechtstatige,

                                 gedragen  intrada,  welke  in  historisch  opzicht  beschouwd  kan  worden  als  een

                                 overblijfsel  van  de  Franse  Ouverture.  Deze  behoefte  om  aan  de  ingang  der


                                 symfonie zulk een monumentale klankpoort te bouwen, welke de hoorder moet

                                 passeren alvorens het eigenlijke symfonische gebied te kunnen betreden, kan men

                                 stilistisch nog als een barok- verschijnsel beschouwen.




                                 Het akkoord, waarmede Beethoven deze inleiding begint, noopt reeds dadelijk

                                 om er even bij stil te staan, want dit is een zeer merkwaardige harmonische inzet,

                                 welke bij de critici van die tijd op vrij sterke tegenstand stuitte.
   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   44