Page 38 - Moonpub Magazine Nbr. 1
P. 38
Men maakt er een jong componist maar al te gemakkelijk een verwijt van, wanneer
zijn werk sporen draagt van dat van zijn groote voorgangers, doch men ziet daarbij
over het hoofd, dat iedere scheppingsarbeid onderhevig is aan een zekere
continuïteit des geestes en van de uitdrukkingswijze, want zonder deze zou er
geen organische ontwikkelingsgang op het gebied der muziek mogelijk zijn. Ieder
kunstenaar staat voor de taak om de voorbeelden, welke hij eens met bewondering
en geestdrift in zich heeft opgenomen — de aanrakingen met deze meesterwerken
vormden immers zijn eerste grote levenservaring: zij maakten den kunstenaar in
hem wakker — innerlijk te verwerken, en dit kan bij een scheppend kunstenaar
alleen actief, dus langs creatieven, zèlf-scheppenden weg geschieden.
Een jong kunstenaar zou deze opgave wel kunnen ontduiken door zijn toevlucht
te nemen tot een geforceerde oorspronkelijkheid, doch dit zal spoedig leiden tot
onvruchtbaarheid en sloping van het scheppend talent. In het
ontwikkelingsproces, dat een jong scheppend kunstenaar moet ondergaan, kunnen
de invloeden niet straffeloos opzij gezet worden. Zij vormen in zekere zin de
voedingsbodem, waarop het nieuwe talent gedijt. In het verwerken van deze
invloeden ligt tevens de krachtproef opgesloten, welke de wassende
persoonlijkheid heeft af te leggen, alvorens deze in staat is, tot zelfstandigheid uit
te groeien. Men behoeft de verhouding tussen voorganger en volgeling niet
noodzakelijk te zien als een verhouding tussen meester en slaaf! In slaafse
navolging huist geen toekomst, doch in het jeugdwerk der grote meesters zal men.
al bedienen zij zich nog grotendeels van de spraak van hun voorgangers, dikwijls
plaatsen kunnen ontdekken, waar het persoonlijk kenmerk opeens scherp
getekend staat. Deze persoonlijke trekken, welke misschien vaak ongewild of
onbewust ontstonden, zullen zich gaandeweg duidelijker manifesteren, zonder
dat de componist zijn grote voorgangers daarbij in de geest ontrouw behoeft te
worden. Wanneer wij Beethoven's Eerste Symfonie nader gaan beschouwen, zullen
wij ongetwijfeld enige plekken tegenkomen, waar de spanning tussen traditie en
persoonlijke vernieuwing reeds duidelijk kenbaar wordt.
Het was dus geen geestelijke gemakzucht, welke Beethoven deed besluiten, om
in zijn Eerste Symfonie de vorm-afwikkeling, welke hij in het werk van Haydn en
Mozart kant en klaar vóór zich zag, vrijwel op de voet te volgen. Hij volgde deze
beproefde betoogtrant, wetende dat deze hem ongehinderd dienen kon als
voertuig voor zijn gedachten, welke hem bij de schepping van dit werk bezielden.
Zijn inwendig leven kon zich in deze vorm volledig kristalliseren en deze
wetenschap was hem genoeg.