Page 35 - PanoramaDerMuziek
P. 35
Hun wereldlijke werken, die hetzij bestemd zijn om feodale ceremoniën op te luisteren,
zoals vorstenhuwelijken en die dus dikwijls een onderdeel vormden van het leven der
Renaissance (Dufay en andere Zuid-Nederlanders werkten in Italië), of die het hoofse
liefdesdecorum huldigen, schijnen in vele opzichten beter te ordenen onder het begrip
vroeg-Renaissance dan onder Gothiek. Hoogstens kan men de zeer gedetailleerde, in
alle onderdelen met miniatuur-achtige fijnheid door- gewerkte en scherp tegen elkaar
geprofileerde partijen vergelijken met dezelfde neiging in de gelijktijdige schilderkunst.
In de Nederlanden werkten echter in dezelfde tijd meesters, die hun kerkelijke werken
niet afstemden op de intimiteit van een hofkapel, maar op de grote kathedralen der
machtige koopsteden. In veel mindere mate dan Dufay of Binchois zijn zij aangeraakt
door de geest der vroeg-Renaissance. Het respect voor het woord, dat bij de
Bourgondiërs aanwezig is en dat zeker Renaissancistisch is, ontbreekt bij hen. Een
quasi-wiskundig denken, een sterk verstandelijk en berekend spelen met het melo-
dische’ gegeven - meestal een volkslied - en een neiging om dit gegeven niet alleen
het stramien te doen zijn, waarop de andere partijen hun patronen borduren, maar
de krachtbron waaruit, zij hun leven putten, is een streven dat vergeleken kan worden
met dat naar uiterste consequentie der hoog-Gothiek.
Evenals in de bouwkunst leidt dit in de muziek echter niet tot slechts verstandelijk
bevredigende, maar aesthetisch koud latende constructies, doch, althans bij de grootste
meesters van dit tijdvak Jan (van) Ockeghem, Jacob Obrecht of Robrecht en den
jonge Josquin des Préz tot kunstwerken, die de volle macht ontplooien van die
heerlijkste gave Gods, Dei donum optimum, Musica.