Page 32 - PanoramaDerMuziek
P. 32
Pietro Casella, op deze wijze door Dante aan de vergetelheid ontrukt, was
waarschijnlijk nog een componist van eenstemmige muziek, een Italiaanse troubadour.
Maar ook in Italië bouwde de „dolce stile nuovo”, de Florentijnse Ars Nova of beter:
Trecento-kunst voort op de hoofse lyriek. Ook daar worden de vormen der trou-
badours toegepast op de wereldlijke muziek, of beter gezegd: beginnen de troubadours
zich ook van de meerstemmige muziek te bedienen. De zangstem wordt in- gelijst door
vocale voor- en naspelen en ook door een of twee instrumenten begeleid.
De naam Trecento-kunst verdient de voorkeur, ten eerste daar in de 14de eeuw de
naam Ars Nova nooit in verband met de Florentijnen genoemd wordt, ten tweede
daar de Florentijnse kunst zowel in de keuze der gecomponeerde teksten als in de
doorzichtige, duidelijk gescandeerde vorm, de beheerste, rustige beweging, de sfeer
der vroege Renaissance ademt. De voornaamste vormen zijn daar het madrigaal,
voortgekomen uit de hoofse pastourelle, de Ballata, voortgekomen uit de hoofse
ballade en de caccia, een jachtverhaal waarbij een canon het achtervolgen
verzinnebeeldt.
De Trecento-muziek is evenwichtiger van melodie,
milder van samenklank, duidelijker van cadensering
dan de Franse Ars Nova. Belangrijke meesters
waren Giovanni da Cascia, Jacopo da Bologna,
Ghirardello en de blinde organist-dichter-
componist Francesco Landini of Landino (ca,
1397). De Italiaanse kunst kwam tegen de eeuw-
wisseling meer en meer onder Franse invloed. In
Frankrijk gaven na de dood van Machaut (in 1364)
Carmen, Tapissier en Césaris de toon aan en
brachten heel Parijs in bewondering. Zij werden
echter overvleugeld door de Engelsen en
Bourgondiërs.
De Gothiek in de muziek
De muziek uit de tijd van de Gothiek kan men zo goed als de bouwkunst uit die periode
Gothisch noemen en zij is ook door degenen, die haar tegen het einde der Renaissance
bestreden, de muziek-vernieuwers der naderende ’ 17de eeuw, zo genoemd, met de
misprijzende betekenis van barbaars. Barbaars was zij, o.a. naar de mening van Doni,
hun kroniekschrijver: „De kunst van het contrapunt is in ruwe tijden ontstaan en onder
mensen (n.1. dè Nederlanders!), die gespeend waren van alle geleerde en fijne
beschaving en die reeds door hun afschuwelijke namen: Hobrecht, Ockeghem, enz.
hun barbarij openbaarden. Alle kunsten gingen eens door de woede der Italië
overstromende en verwoestende barbaren ten onder”. Barbaars en gotico zijn voor
deze Italianen synoniem. Onnodig te zeggen dat dit gezichtspunt sinds lang is
opgegeven. Uit dit citaat kunnen wij echter leren waar we de Gothische muziek hebben
te zoeken: bij de Nederlandse meesters der 15de eeuw.