Page 28 - PanoramaDerMuziek
P. 28
GOTHIEK EN RENAISSANCE
Ars Nova en Italiaans Trecento;
overgang naar Engelse en Bourgondische school
Neiging en noodzaak dwongen den musicus van de 14de eeuw het zwaartepunt van
zijn werkzaamheden naar de wereldlijke muziek te verplaatsen. De neiging was in de
dikwijls bizarre motetten reeds tot uiting gekomen, de noodzaak kwam met de bul van
Paus Johannes XXII (ca. 1323), die op grond daarvan alle meerstemmige kerkmuziek
verbood, en waarin het heet:
“Enige volgelingen van de nieuwe school hebben alleen maar belangstelling voor het
meten van de tijd en voor nieuwe notenwaarden, waarbij zij dan liever hun eigen
melodieën dan de overgeleverde willen voordragen. De kerkmelodieën worden in
korte noten (semibreves en minimae) uitgevoerd en overstrooid met nog snellere.
Zij verbrokkelen de melodie met hoqueten (een voordrachts- wijze, waarbij de melodie
in een stem plotseling wordt afgebroken en door een andere voortgezet, B. K.), maken
haar weelderig door discanten, dringen haar gemene tripla en motetten op, zodat zij
soms de aan Antiphonariuin of Graduale ontleende grondslagen verachten en niet het
minste begrip hebben van datgene, waarop zij gebaseerd zijn; de kerktoonsoorten,
die zij niet kennen, onderscheiden zij niet alleen niet, maar gooien ze zelfs door elkaar,
zodat in zulk een massa noten het kuise stijgen en ingetogen dalen van het kerkgezang,
waardoor zich die toonsoorten onderscheiden, onherkenbaar wordt. Ze hollen maar
en rusten niet, ze bedwelmen het gehoor zonder het te verkwikken, met gebaren
trachten zij uit te drukken wat ze voordragen; de devotie, waarom het gaat, wordt
door hen veracht en laakbare lichtzinnigheid verbreid.
Daarmee willen wij echter niet verbieden, dat soms, in het bijzonder op grote
feestdagen of bij plechtige missen enige welluidende samenklanken, zoals octaaf, kwint,
kwart en dergelijke boven het eenvoudige kerkgezang worden aangebracht, maar zo
dat het geheel onaangetast blijft en van de eerzame muziek niets veranderd wordt,
daar deze samenklanken het oor verheugen, vroomheid opwekken en de zielen
dergenen, die Gods eer zingen, voor vermoeidheid
bewaren.”
De kunstenaars entten nu de meerstemmigheid op
de hoofse kunst en zo ontstond de wereldlijke muziek
der 14de eeuw, de Ars Nova. Deze bracht een
nieuwe verrijking van het rhythme, in het bijzonder
door het weer toepassen van tweedelige
maatsoorten en tweedelige onderverdeling, door
solistische bezetting der twee of driestemmige
stukken, door vermenging van zangstemmen en
instrumenten.