Page 16 - PanoramaDerMuziek
P. 16
Het is het eeuwig onbevredigde, eeuwig onbevredigbare verlangen van den man naar
een tastbare volmaaktheid op aarde, dat uit hem zingt. Ergens wil hij deze geïncarneerd
zien, zonder dat wordt het te moeilijk aan een bovenaardse volkomenheid te geloven.
Het volmaakte bestaat echter niet in de realiteit, vandaar de vlucht naar de droom.
Waar ligt het verschil tussen de verering van de heilige maagd en de weemoedige
liefde van den troubadour Jaufré Rudel voor de „princes van Tripoli”, die hij nooit
gezien heeft en die misschien niet eens bestond? Tal van troubadourliederen konden
dan ook door een kleine wijziging van de persoon der aangesprokene zonder meer
als Marialiedjes gebruikt worden: dergelijke parodieën zijn ons in overvloed bewaard.
Grondslag van de poëzie der troubadours was dus vrouwenverering en als zodanig
hebben zij een nieuw element in de lyrische dichtkunst gebracht.
Voor de Grieken was de vrouw niet veel meer geweest dan een kwaad, dat
noodzakelijk was om het ras in stand te houden, voor de Romeinen was zij een
bekoorlijke verpozing, voor de troubadours werd zij de bekroning van alle aardse
zaken, het aardse beeld van de moeder Gods. Er is geen twijfel aan, dat deze opvatting
veredelend gewerkt heeft, zowel op den man als op de vrouw.
Op de duür echter, - de troubadourstijd heeft bijna drie eeuwen geduurd -, werd alles
schablone. Alle troubadours verkeren in dezelfde amoureuze omstandigheden. Men
begint met zich een vrouw te kiezen, die men beminnen wil, zonder deze guerredon
- dat was de naam voor de gehuwde vrouw, die men vereerde - zonder deze guerredon
geen troubadour. De dame in quaestie moest echter er in toestemmen den zanger „in
haar dienst” te nemen. Van de zijde van de dame staat daar geen enkele verplichting
tegenover, de dienstverhouding is volkomen belangeloos.
Niettemin staan de kwaadsprekers steeds op de loer, nooit is men veilig voor
„losengiers” (intriganten). Daarom streeft de troubadour ernaar, zo te dichten, dat
slechts ingewijden weten kunnen, welke vrouwe door hem bezongen wordt, men
noemde dit „trobar clus”, de geliefde werd daarbij aangeduid door een pseudoniem,
senhal = signaal, genoemd. De gevoelens, die men uitspreekt, zijn. te intiem en te
teder om geprofaneerd te worden.
Nu was het echter niet alles liefde, wat de klok sloeg. Behalve de „canso’s” of „chansons
d’amour”, kende men het politieke of morele gedicht, de z.g. sirventes, in welk genre
Bertran de Bom (1159-1196) uitblonk. Tot de sirventes of dienstliederen behoorden
ook de kruistochtliederen, verder de „enuegs” (wat men met ergernissen zou kunnen
vertalen), die een opsomming geven van alle dingen, waaraan de dichter zich ergert,
en -de planhs, klaagzangen voor gestorven helden.