Page 11 - PanoramaDerMuziek
P. 11
In Duitsland nam het bardendom niet dezelfde hoge vlucht als in Gallië en Engeland.
De Romeinen brachten bovendien hun eigen kunstenaars, mimen en histrionen, mee
naar het nevelige noorden, waar zij nog meer behoefte aan wufte verpozing hadden
dan in Rome. Het lichtzinnige, maatschappelijk verachte komediantenvolk vormde
wel een merkwaardige tegenstelling met de inheemse zangers, in wier kunst de
veroveraars weinig behagen schepten.
Toen evenwel het west-Romeinse Imperium te gronde was gegaan en de barbaarse
horden ook Gallië en Germanië binnentrokken, ook hier de sporen der klassieke
beschaving vernietigend, zonder het land dadelijk met nieuwe cultuur te verrijken,
moesten de mimen trachten op andere wijze aan de kost te komen.
Zo zien wij hen dan spoedig van plaats tot plaats trekken en overat vertoningen geven,
die op de smaak van een primitief publiek afgestemd waren en elk wat wils boden.
Koorddansers, zwaardslikkers, vuurvreters, berentemmers, dansers en danseressen,
instrumentalisten en liedjeszangers vindt men broederlijk naast elkaar in het tableau
de la trqupe. Het zedelijk peil, reeds in de Romeinse tijd niet al te hoog, zonk zo
mogelijk nog dieper. Allerlei ongure elementen, voornamelijk verlopen geestelijken
en studenten, sluiten zich bij deze vaganten aan.
Geen wonder, dat de Christelijke kerk, die reeds in de laatste eeuwen van het Romeinse
rijk in Germanië en Gallië aanhangers gevonden had, en die onder de Karolingers
voortdurend in macht toenam, zich sterk tegen deze joculatores weerde. Niettemin
weten wij, dat juist de priesters dikwijls tot de begunstigers van dit trekkende volkje
behoorden; niet zeldzaam zijn de terechtwijzingen, die zij daarvoor van hun meerderen
ontvangen.
De barden en skalden echter, dragers van de oorspronkelijke, heidense kuituur, die
hun waardigheid en aanzien ontleenden aan de traditie, die zij in stand hielden,
vonden, zover zij niet het nieuwe geloof omhelsden, in de kerk vijanden op leven en
dood, immers deze waren een onmiddellijk gevaar voor haar.
Ook de wereldlijke heersers vond zij hierbij geheel aan haar zijde, want de gewijde
inheemse zangers hielden niet op de oorspronkelijke bewoners van het land op te
hitsen tegen de overheersing der vreemde indringers en zo zag Eduard I van Engeland
zich genoodzaakt in het jaar 1284, toen hij eindelijk Wales volkomen onderworpen
had, alle zangers en harpenisten te laten ombrengen.
Uit dit jaartal, 1284, ziet men, dat de stand zich in Engeland en in het bijzonder in
Wales en Ierland, lang gehandhaafd heeft. Toch hadden vele barden reeds in de vierde
eeuw door toedoen van den heiligen Patrick, den stichter van het Ierse monnikswezen,
het Christendom aangenomen en hun kunst in dienst van de nieuwe leer gesteld.