Page 20 - PanoramaDerMuziek
P. 20

De  troubadours  kenden  geen  harmonie,  hun  gezang  werd  ondersteund  door  een
        instrument, liefst een vedel, ook wel een luit, harp, enz., dat de melodie eenvoudig
        meespeelde.  Soms  echter  kon  een  toon  aangehouden  worden  terwijl  de  zanger
        doorzong, een gebruik dat reeds de Grieken kenden en dat heterophonie genoemd
        wordt. Zo zou dan het begin van de Kalenda maya-melodie b.v. als volgt gespeeld en
        gezongen kunnen zijn:















        Wij zullen ons niet met biographieën van troubadours of trouvères bezig houden. Allen
        behoorden zij tot de kringen, die in die tijd de geschiedenis maakten, velen van hen
        zijn helden van de een of andere sage. Enkele namen noemen wij, volledigheidshalve.


        De  oudste  van  allen  is Willem  VII  van  Poitiers;  tot  de  eerste  periode  van  het
        troubadourgezang  (1050-1150),  behoren  verder Bernart  de  Ventadorn,  een
        troubadour van lage afkomst, zoon van een werkvrouw op het kasteel Ventadorn; een
        Oranjevorst: Raimbout d’Orange, die een vrouw „beminde” die hij nooit gezien had,

        en die hem niet persoonlijk kende, de gravin van Urgel. Bekender dan deze allen is,
        niet zozeer als musicus en dichter dan wel als politiek intrigant, Bertran de Born, die
        na een zeer bewogen leven op erotisch en politiek gebied, zijn dagen in een klooster
        eindigde.


        Tot een iets latere periode behoren de reeds genoemde monnik van Montaudon,
        Raimbaut de Vaqueiras en Raimon de Miraval. Omstreeks 1250 begint dan het
        verval der troubadourskunst. De opkomende steden verminderen de macht en het

        aanzien van de adel, deze wordt ook in ontwikkeling overvleugeld door de burgerij
        en  verwildert  meer  en  meer.  Bovendien  brachten  de  z.g.  Albigenzen-oorlogen
        verwoesting  en  armoede,  spoedig  verloor  ook  de  Provence  haar  politieke
        onafhankelijkheid en Meld het provenciaals op schrijftaal te zijn.


        Anders ging het in Noord-Frankrijk: de eerste epoche der trouvères valt ongeveer
        samen met de tweede troubadoursperiode (1157-1220), namen als Blondel de Nesle,
        de  minstreel  van Richart  Leeuwenhart, Chatelain  de  Coucy  en Conon  de
        Béthune, kruisridder en ervaren diplomaat, kent niet alleen de kunstgescMedenis, zij
        behoren tot de grote figuren uit de riddertijd.
   15   16   17   18   19   20   21   22   23   24   25