Page 15 - PanoramaDerMuziek
P. 15

Dit  ligt  natuurlijk  niet  aan  de  vrouwen,  maar  aan  de  dichters,  of  beter  aan  de
        eigenaardige gesteldheid van de menselijke geest, die stralenkransen weeft om het
        afwezige en het verledene, maar die in de realiteit nooit volledige bevrediging vindt.
        Van verwachten en herdenken leeft de mens, slechts in de droom is schoonheid.


        „Dort wo du nicht bist, dort ist das Glück”, of, met een variant: „Dat, watje niet hebt,

        is het geluk”. Deze typisch romantische gedachte beheerste ook de troubadours. Hun
        fout  was  echter,  dat  zij  hun  droom  schematiseerden;  alle  medespelenden  in  het
        gezelschap spelen in hetzelfde decor, de liefde en het liefdeleven worden aan banden
        gelegd, worden onnatuurlijk.


        Alles is steriotyp en alles is bewust. Het wordt zelfs schriftelijk, men zou bijna zeggen
        wettelijk  vastgelegd,  hoe  men  beminnen  moet.  Daarvoor  zijn  de  leys  d’amor,  de
        liefdewetten,  die  iederen  troubadour  precies  voorschrijven  hoe  hij  tot  de  amour
        courtois, de hoofse liefde kan geraken. Vóór alles moet men een vrouw bezingen, die
        men niet bezit of zelfs niet bezitten kan, met andere woorden: bij voorkeur de vrouw
        van  een  ander.  Heimelijk  blijft  men  zich  bewust,  dat  deze  geliefde  vrouw  in

        werkelijkheid maar een aardse vrouw is, haar bezit, haar voortdurende nabijheid zou
        de ontgoocheling kunnen brengen; slechts wanneer zij onbereikbaar blijft, kan de
        illusie behouden blijven; blauwe vogels blijken, in de hand gehouden, vaak zwart te
        zijn.


        Zo hebben alle periodes, waarin de kunst een overheersend erotisch karakter had,
        hun vrouwenhaters gehad, de Romantiek Heine, de Troubadourstijd Marcabru en
        Raimbout III van Oranje. Naast de vrouwenaanbidders vindt men onvermijdelijk de
        vrouwensmaders.  Voor  beiden  was  echter  de  liefde  een  bron  van  voortdurende
        inspiratie. „Wat baat het zingen, als het gezang niet uit het hart komt”, roept Bernart

        de Ventadorn uit en gaat voort: „maar uit het hart weerklinkt geen zang wanneer de
        liefde er niet inwoont. Daarom verheft zich mijn lied zo heerlijk, want ik vul mond en
        oog en zin en borst met liefdelust. Verhoede God, dat hij mij onontvankelijk maakt
        voor het verlangen der liefde. Wanneer ik ook wist, dat deze mij niets dan leed bracht,
        en geen gewin, dan blijft mij toch de hoogheid van geest, die zij mij geeft, en daarnaar
        streef ik.” En een andermaal zingt hij:


            Non es meravelha s’eu chan  _
            Melh de nulh autre chantador,


        „het is geen wonder als ik beter zing dan enig ander, want mijn liefde is heviger.”



        Men heeft nu wel gezegd, deze minnaars waren toch eigenlijk allemaal „amoureux
        imaginaires”. Dat is niet geheel juist: het moge dan al waar zijn, dat de zanger de
        bepaalde door hem gekozen vrouwe niet werkelijk beminde, oprecht en waar beminde
        hij toch het ideaal.
   10   11   12   13   14   15   16   17   18   19   20