Page 18 - PanoramaDerMuziek
P. 18

De troubadours waren dichters en componisten,
                                                   zangers  waren  zij  in  de  regel  niet:  de  uitvoering
                                                   hunner composities lieten zij aan betaalde jongleurs
                                                   over.  Het  verschil  tussen  beiden  ligt  echter  in
                                                   hoofdzaak in de geldelijke beloning, immers niet
                                                   zelden  dichtten  en  componeerden  ook  de

                                                   jongleurs,  zonder  daardoor  als  troubadours
                                                   beschouwd te worden.


                                                   De edele troubadour neemt geen loon voor zijn
                                                   werk;  toen  iemand  den  troubadour  Sordel  als
                                                   jongleur  aangesproken  had,  antwoordde  deze
                                                   trots, dat hij een troubadour was, immers hij gaf
        zonder te nemen en hij zocht geen ander loon dan liefdes- loon („e non voill guierdon
        mas sol d’amor”). De meeste troubadours hebben een aantal jongleurs of minstreels
        (wat  hetzelfde  is)  in  hun  dienst,  die  zij  met  hun  verzen  en  wijzen  naar  alle
        windrichtingen sturen. Deze worden voor hun gezang op de burchten rijkelijk beloond,
        zij ontvangen klederen, edelgesteenten en geld van hun toehoorders; soms wordt het

        enthousiasme zo groot, dat de aanwezigen zich van al hun kostbaarheden ontdoen en
        zelfs hun opperkleren en kostbaar bontwerk den zanger toewerpen.


        In  de  vastentijd  bezoeken  ook  veel  niet  in  vaste  dienst  staande  jongleurs  de
        minstreclscholen in de grote plaatsen, waar ook tal van troubadours aanwezig zijn om
        hun nieuwe werken te leren. Niet altijd ging het den jongleurs voor de wind; dikwijls
        was  dan  één  nieuw  lied  genoeg  om  hen  uit  de  nood  te  halen.  „In  Gods  naam,
        Bayonne,” zegt de troubadour Raimond de Miraval tot zijn jongleur, „wat ben je
        armoedig gekleed, ik zal je gauw met een sirventes uit de nood helpen.” Onder de

        dichtende jongleurs vinden wij ook verschilffende geestelijken, zoals den monnik van
        Montaudon, die als trekkend zanger en dichter van bijzonder schunnige liedjes overal
        een gezien gast was, die de opbrengst van zijn kunst trouw aan den prior van zijn
        klooster afleverde.


        Tussen troubadours en trouvères bestaat het verschil eigenlijk slechts in de taal.
        Terwijl de Zuid-Franse ridders zich van het provengaals, de Iangue d’oc bedienden,
        schreven en spraken de Noord-Fransen Frans. Ofschoon de bloeitijd der trouvères
        iets later begint dan die der* troubadours, zijn sommige
        historici tegenwoordig geneigd aan te nemen, dat toch
        Noord-Frankrijk, dat in voortdurend contact met het

        destijds nog een deel van het continent beheersende
        Engeland was, de stoot tot de hoofse dichtkunst zou
        hebben gegeven, waardoor de troubadourskunst door
        middel van een ons niet bewaard gebleven
        trouvèrepoëzie als voortzetting van het Engelse
        bardengezang zou moeten worden beschouwd. Mij
        persoonlijk komt deze afleiding gezocht voor.
   13   14   15   16   17   18   19   20   21   22   23