Page 7 - PanoramaDerMuziek
P. 7
De grootste verdiensten voor de wetenschappelijke fundering van het toonsysteem
had Pythagoras (6de eeuw v. Chr.), die als grondslag van het hele systeem de kwint
aannam. Elke toon is dus de kwint van een andere toon en heeft weer een kwint boven
zich. Jammer was het, dat hij tevens beweerde, dat tertsen en sexten dissonanten
waren. Om te berekenen op welk deel van een snaar een interval te vinden was,
maakte Pythagoras gebruik van een instrumentje met één snaar en een verplaatsbare
kam, het z.g. monochord. Het schijnt, dat hij bij zijn onderzoekingen veel gebruik heeft
gemaakt van wat hij geleerd had van Egyptische priesters.
De muziek stond in Griekenland hoog in aanzien. Men schreef haar een grote invloed
op het karakter toe en Plato eiste daarom, dat zij onder staatstoezicht zou worden
gesteld. Volgens de z.g. Ethos-leer kon zij, al naar gelang, tot handelen aanzetten, de
persoonlijkheid versterken of een verstoring van het geestelijk evenwicht te weeg
brengen, die eventueel een volslagen opheffen van de wil ten gevolge kan hebben.
Dit zou, door het tot ontlading brengen van een innerlijke spanning, zielsziekten kunnen
genezen.
Ook maakte men onderscheid tussen de aan Apollo en de aan Dionysos gewijde
muziek. De Apollinische was rustig, mannelijk, klaar, voornaam; de Dionysische deli-
rerend, extatisch, wild uitgelaten, razend. In de eredienst van den God van de wijn,
van de bezetenheid, echter ook van worden en vergaan, ontstond uit aanvankelijk
wilde koorzangen, de dithyramben, de tragedie, die zich van Thespis over Aeschylos
tot Sophocles en Euripides ontwikkelt. In deze treurspelen had de muziek een
belangrijk aandeel: de koren en de alleenspraken werden gezongen, ze werden door
de aulos, een schalmei (primitieve hobo) of door schalmeien en kithara, een grote lier,
begeleid, d.w.z.: Meegespeeld.
Vóór de Moetijd van het treurspel, de 5de eeuw v. Chr., kende men reeds het epos,
dat in de 8ste eeuw v. Chr. door Homerus tot ongeëvenaarde bloei werd gebracht en
de subjectieve gevoelspoëzie, de lyriek, waarvan Archi- logos van Paros, Sappho en
Anacreon de eerste meesters waren. Deze werd op de lyra begeleid, vandaar de naam.
Een zelfstandige instrumentale muziek kenden de Grieken eveneens, deze was uit
Klein-Azië geïmporteerd. Met de „strijd van Apollo met de draak”, door Sakadas voor
gedragen op de aulos bij de Pythische spelen omstreeks 580 v. Chr., begint de
geschiedenis der programmamuziek.
Na het einde van de 5de eeuw verviel de Griekse muziek meer en meer in
uiterlijkheden en virtuositeit. I brli behielden de Grieken ook tijdens de bloeitijd van
Rome de leiding in de muziek, daar in Rome de muziek geheel ontdaan werd van haar
gewijd karakter. De Romeinen stelden haar in dienst van hun militairisme en hun
genotzucht. In de circussen maakte daar een nieuw instrument, het ca. 200 v. Chr. te
Alexandrië door den (iriek Ktesibios uitgevonden waterqrgel, grote opgang en
begeleidde er pantomimische intermediën.