Page 28 - Mozaiek6
P. 28
Nadat Juan del Encina al in 1492 (het jaar waarin Chistobal Colón = Columbus met
zijn tocht naar 'Amerika’ de grondslag legde voor Spanjes latere economische en
politieke macht door kolonisatie) zijn eerste ’representación’ (toneelstuk met muziek)
liet opvoeren aan het hof van Alva, kwam eigenlijk pas in 1629, 35 jaar na Peri’s Dafne
in Florence, de eerste op een opera lijkende ’zarzuela’ ten tonele aan het hof van
Philips IV: het herdersspel La selva sin amor (Het woord zonder liefde) van de
toneelschrijver Lope de Vega (1562- 1635), waarvan de muziek verloren ging.
Zijn even befaamde opvolger Calderón de la Barca (1600-1681) leverde ook teksten
voor enkele vroege Spaanse 'opera’s, zoals Purpura de la rosa (1660; muziek eveneens
verdwenen). De naam ’zarzuela’ is afkomstig van het buitenverblijf van de Madrüeense
koning, dat ’palacio de la zarzuela’ heette (naar de ’zarza’, de bessestruik, die in groten
getale om het paleis groeide) en waar de zangspelen voor het hof werden opgevoerd.
De ’zarzuelas’ werden in de 18e eeuw door de
oppermachtige Italiaanse opera’s verdreven, maar
kwamen in de 19e eeuw terug als dramatische
’zarzuela grande’ (3 of 4 akten) en vrolijke ’zarzuela
del género chico’ (1 of 2 akten). Bekende zarzuela-
componisten waren: Francisco Asenjo Barbieri
(1823-1894) met zijn Pan y Toros (brood en stieren)
en El Barberillo de Lavapies (Het barbiertje van
Lavapies, een Madrileense stadswijk); Federico
Chueca (1846-1908) met La gran via (de
hoofdstraat van Madrid), waarvan de melodieën
bijzonder populair werden; Ruperto Chapi (1851-
1909), strijder voor een nationale opera, had succes
met La Revoltosa (De weerspannige) en La Bruja (De heks); Tomas Breton (1850-
1922), eveneens een verwoed promotor voor de opera, kreeg echter zijn grootste
bekendheid door de zarzuela La Verbena de la Paloma (een volksfeest). Amadeo Vives
(1871-1932), begon als serieus opera-componist, maar verdiende het meeste geld met
de zangspelen Los Bohemios en Dona Frasquita.
Honderden belangrijke Spaanse componisten en geïmmigreerde buitenlandse musici
hebben in Iberië geleefd en gewerkt nadat de ’reconquista’ (herovering door de
Christenen) vanuit Isabella’s Casti- lië (Kastelenland) doorzette in Catalonië (Gotalanië
— bolwerk der Westgoten) en Andalusië (waaraan de Vandalen hun naam gaven),
sinds de monarchale 'inquisitie’ met haar ’hermandades’ (politietroe- pen met
rechtsprekende bevoegdheid; vandaar het Ned. schertsende 'heilige Hermandad’), de
kerkelijke Inquisitie (tot 1834; laatste doodvonnis in 1784!), tijdens de export van
Spaanse woorden als ’caballo’ (paard, cheval), ’caballero’ (heer te paard, chevalier,
Kavalier) en het uitzwermen over Europa der befaamde Spaanse rijscholen, en vóórdat
na 1850 ook in Spanje een nationale Kunstmuziek ontstond, gebaseerd op de Spaanse
folklore. Van die honderden componisten moeten beslist genoemd worden: