Page 26 - Mozaiek6
P. 26
Daarvóór werd er in en om de hoven - Moorse èn Spaanse - al druk muziek gemaakt,
bijvoorbeeld aan dat van Abderraman II in de 9e eeuw te Córdova, aan dat van Castilië
en Léon onder koning Alfons X (1221 -1284) bijgenaamd 'el Sabio’ (de Wijze), wiens
naam verbonden is aan de ruim 400 eenstemmige Cantigas de Santa Maria over
wereldlijke en geestelijke onderwerpen en aan dat van koning Pedro IV van Aragón
in de 14e eeuw. Ook de eerste grote com- ponisten-naam van de Spaanse
muziekgeschiedenis, Juan del Encina (1468-1529), is aan een vorstenhof verbonden
geweest, nl. aan dat van een machtige hertog van Alva. Tegelijk met de hoofse muziek
kwam in de vele prachtige kloosters de Spaanse religieuze muziek tot bloei. Zo bewaart
het beroemde 'Montserrat’ in de buurt van Barcelona een schat van werken uit de
eeuwen vóór 1500, waaronder er zijn die tot de vroegste Europese meerstemmige
muziek behoren.
Onder Filips I de Schone, die Isabella van Castilië opvolgde, Karei V van Habsburg
(Karei I van Spanje) en Filips II, dus tijdens de hele 16e eeuw, steeg de Spaanse
kunstmuziek naar internationale hoogten en werden de eerste verzamelingen van
Spaanse volksmuziek aangelegd. Daartoe leverden de 'landen' hun in sommige
opzichten van elkaar afwijkende bijdragen: Castilië, Andalusië, Galicië, Navarra,
Estremadura, Murcia, Aragón, Asturië, Léon, Catalonië en Baskenland, waarvan de
laatste twee tot op heden, ook muzikaal het onafhankelijkst zijn gebleven. Andalusië
was (en is) van alle streken de meest 'oosterse’; en de felst muziekmakende en
dansende.
Weinig latere Spaanse en ’Spaans’-schrijvende componisten hebben de kans laten
voorbijgaan zich door Andalusische steden met hun bonte volksgewoel, hun eigen
volksmelodieën en volksdansen laten inspireren. Sevilla, Córdova, Granada, Malaga
en Cadiz zijn hierdoor magische namen geworden. ’Sevillana’, ’granadina’, ’mala-
guena’, ’seguidilla’, 'fandango', 'polo', ’petenera’, ’buleria’, ’sae- ta’, ’solea’ (Andalusisch
voor soledad = eenzaamheid) melodieën danstypes, die een ganse scala tussen
grootste opwinding als uiterste droefenis suggereren. (Don Juan was een Sevillaan,
het zigeunermeisje Lola, dat model heeft gestaan voor Mérimée’s Carmen, werkte rond
1850 in een sigarettenfabriek te Sevilla.)
Maar ook Valencia met haar eigen variant op de 'jota', die eigenlijk uit Aragón afkomstig
is en Spanjes meest bekende dans, werd in een % of % maat vol lichte charme;
Barcelona, de hoofdstad van Catalonië, waar vooral de ’sardana’ (van oud- Griekse
afkomst!) wordt gezongen en gedanst, Saragossa in Aragón, met haar 'jota aragonesa’,
begeleid door gitaar en mandoline ('bandurria'); Toledo, Madrid en Burgos in Castilië,
waar 'bolero', ’charrada’ en eeuwenoude ’cantigas’ hoogtij vieren en nog regelmatig
serenades worden gegeven, die 'rondas' heten, of, als men ze rondtrekkend zingt
’pasacalle’ worden genoemd ('pasar' = rondtrekken, ’calle’ = straat; de oorsprong van
de 18e eeuwse instrumentale ’passacaglia’). De Cid was een Castiliaan en Don Quijote
eveneens; hij kwam uit de provincie La Mancha, van het Arabische Al mancha =
droog land.