Page 26 - PanoramaDerMuziek
P. 26
Ars Antiqua; begin der gothiek
De hoofse kunst valt grotendeels samen met de Romaanse periode van de bouwkunst.
Dit tijdvak heeft echter ook een grote vlucht van de meerstemmige muziek
teweeggebracht.
Geleidelijk aan was de tegenstem tegen een Gregoriaans fragment beweeglijker
geworden en had zij de ruimte boven die melodie i.p.v. die daaronder gezocht. Deze
beweeglijke bovenstem en de gehele tweestemmige compositie noemt men duplum
of discantus. De cantus firmus wordt steeds trager, mogelijk ook op orgel uitgevoerd.
De orgels waren in de 8ste en 9de eeuw uit Byzantium geïmporteerd, daarna werden
zij ook in Centraal-Europa gebouwd. Het orgel had toetsen, die met volle vuist moesten
worden neergeslagen en leende zich bij uitstek voor de langgerekte tonen onder een
discantus.
Te Winchester stond in de 10de eeuw een orgel, dat 400 pijpen had en 26 blaasbalgen,
welke door 70 mannen bediend moesten worden, die buitengewoon zweetten en
elkaar onder het werk moed en volharding inspraken, terwijl ze rusteloos de armen
roerden. Het orgelspel werd door twee organisten verzorgd, van wie elk zijn eigen
octaaf behandelde.
„Als met donder’s gerommel schokken de ijzeren longen
Rondom de luchten, niets anders, wat ook, kan men horen
Zó machtig klinken de klanken, dat ieder de oren
Dekt met de handen, ’t is immers niet te verdragen
Als het geruis van de bontgemengelde tonen
Klingt, dat door gans de stad echo’t de zingende toon.”
Zo vertelt een lofdicht op dat instrument.
Uit Byzantium kwam ook de oorspronkelijk Turkestanse vedel, uit Arabië via Spanje
de cither, de luit, de rebab (rebec) of gigue (gige, geige). Inheems waren harpen,
hoorns, blok- en dwarsfluiten en klokkespelen. Van de Saracenen nam men tijdens de
Kruistochten trompetten en pauken over (of beter: men nam ze hun af). Op deze
instrumenten werd merendeels geïmproviseerd, soms dansmuziek gespeeld, waarvan
enkele stukken bewaard zijn.
De duplum-melodieën hadden een vrij rhythme en de melodische habitus van het
Gregoriaans. De grootste meester van deze vorm was Leonimus, ± 1150—4; 1180
kapelmeester aan de Nötre Dame of liever aan de kerk, die later daardoor vervangen
zou worden.