Page 24 - PanoramaDerMuziek
P. 24
Wat de begeleiding aangaat, zo vermoedt men, dat de minnezangers zich waarschijnlijk
met uitsluitend meespelen der melodie niet tevreden gesteld hebben, wat men onder
andere afleidt uit een aantekening bij een lied van Neithart, „ze terze noch ze' prime”,
wat een accompagnement in tertsen schijnt te eisen, iets wat omstreeks deze tijd, het
begin der dertiende eeuw, niets buitengewoons is (gymel, cantus gemellus,
tweelingzang).
Theoretische kennis moet men overigens bij de minnesanger niet dan bij hoge
uitzondering verwachten. Meestal konden zij lezen noch schrijven, de trots van
Hartmann von der Aue dat hij deze kunst, althans het lezen, machtig was, vindt zijn
equivalent in die van Wolfram von Eschen- bach dat hij geen van beide kon. En ook
dit laatste kunnen wij enigszins navoelen, wanneer wij denken aan de .geweldige
concentratie, die nodig was om een epos als „Parzival” uit het hoofd te dikteren.
Als dichters betekenen de minnezangers heel wat meer dan de trouvères en
troubadours, de grootsten onder hen staan als scherp omlijnde persoonlijkheden voor
onze geest, de individualiteit van den dichter is veel sterker •ontwikkeld dan die der
Franse voorbeelden.
Wanneer wij van de hoofse liefdeslyriek in Frankrijk spreken, dan overzien wij als het
ware dadelijk het begrip in zijn geheel, eerst bij analyse daarvan treden de
verschillende dichters meer op de voorgrond. Denken wij daarentegen aan de kunst
der minnesanger, dan staan ons onmiddellijk de figuren van Henric van Veldeke,
Friedrich von Husen, Reinmar von Hagenau, maar vooral Walther von der
Vogelweide, Wolfram von Eschenbach, Gottfried von Strassburg, Konrad von
Wtirzburg en Neithart von Reuen- thal voor de geest en eerst uit de samenvatting van
deze individualiteiten ontstaat het begrip minnezang.
Als melodieënvinders staan de Duitsers echter o.i. bij de Fransen ten achter. Ook de
Fransen schrijven soms lange koloraturen en rijke versieringen, vooral in de chansons
de geste vindt men dikwijls lange passages, veel langer en virtuoser dan bij de Duitsers,
maar de* plaats waar zij optreden bevredigt beter, de dispositie getuigt van meer
smaak, dan bij de minnesanger te vinden is.
Er zijn zekere uitzonderingen en wij haasten ons om de namen van den vorst Witzlaw
von Rugen en van Neithart von Reuenthal te
noemen. De melodieën tonen sterk de verwantschap
met het Gregoriaans en dit blijft karakteristiek, ook
voor de meister sangerwijzen. Deze laatsten, de
meesterzangers, beschouwden zich als de rechtmatige
opvolgers van de adellijke poëten en de eerste
zangschool werd dan ook te Mainz door den laatsten
minnesanger, Heinrich Frauenlob (nomen est omen)
opgericht.