Page 25 - PanoramaDerMuziek
P. 25

Ook in Duitsland waren machtige steden ontstaan, de tijd van de adel was voorbij, de
        burgerij, die voortdurend in rijkdom en welvaart toenam werd het element dat de
        toon aangaf in de samenleving en streefde naar geestelijke verdieping en ontwikkeling.
        Maar met goede wil en vlijt alleen wordt geen kunst gemaakt. Natuurlijk waren onder
        deze dichtende en zingende handwerkers zo nu en dan werkelijk artistiek begaafden,
        als b.v. Hans Sachs, maar zelfs dan was het millieu, de bekrompenheid""van hst publiek

        en het dagelijkse werk niet gunstig voor het ontstaan van een grote kunst.


        Het spreekt vanzelf, dat onder de vele melodieën, die dagelijks gefabriceerd werden
        zo nu en dan ook wel eens iets van waarde ontstond, en zodoende is menig meester-
        gezang, na tal van veranderingen ondergaan te hebben, tenslotte als koraal' in de
        evangelische kerk terecht gekomen. Dit was des te gemakkelijker mogelijk omdat de
        eerbare  burgers  natuurlijk  een  zo  precair  thema  als  de  liefde  in  hun  zangen  niet
        aanroerden,  maar  zich  liever  tot  berijming  van  bijbelverhalen  of  vertaling  van
        geestelijke  zangen,  psalmen  of  sequensen  bepaalden.  Zodoende  hebben  zij  de
        Hervorming sterk in de hand gewerkt.


        De bloeitijd van het meestergezang is de 15de en 16de eeuw, maar het heeft zich veel

        langer gehandhaafd: de laatste meesterzangerschool werd in 1838 in Ulm ontbonden.


        De betekenis der meesterzangers ligt niet op artistiek maar op politiek en nationaal
        gebied en is uitsluitend Duits: in een tijd toen men in Duitsland alles toejubelde wat
        uit het buitenland, met name Italië, kwam, heeft de middenstand het nationale hoog
        gehouden en zo een traditie gered. Wagner, die ons de meesterzanger toch zeker niet
        in een idealistisch licht getoond heeft, verzuimt niet deze deugd uitdrukkelijk uit te
        spreken in de woorden van Hans Sachs:



            Was deutsch und echt wüsst keiner mehr
            Lebt’s nicht in deutscher Meister Ehr.
   20   21   22   23   24   25   26   27   28   29   30