Page 22 - PanoramaDerMuziek
P. 22

De poëzie der minnesanger heeft trouwens een sterker religieus karakter dan die der
        troubadours, voor wie eigenlijk de liefde religie geworden was en die zich over het
        algemeen  weinig  om  kerk  en  hiernamaals  bekommerden.  De  minnesanger
        daarentegen zijn betere christenen en hun muziek houdt sterker dan die der Franse
        voorgangers verband met het officiële kerkgezang, het Gregoriaans, ja dikwijls ontlenen
        zij daaraan zelfs hun melodieën, zoals b.v. Reinmar von Zweter in zijn „salve regina

        mater misericordiae”.


        Waar  de minnesanger  de  aardse  liefde  bezongen,  huldigden  ook  zij  meestal  het
        Platonische ideaal der hoofse kunst. Sommigen echter sprongen uit de band: Neithard
        von  Reuenthal, Heinrich  von  Ofterdingen  en Tannhauser.  Zij  golden
        dientengevolge  als  hoogst  ondeugdzame  lieden  en  om  de  personen  van  beide
        laatstgenoemden vormden zich sagen, die hun losbandigheid onderstreepten. Van
        Heinrich von Ofterdingen heet het dat hij bij de zangers- wedstrijd op de Wartburg
        door zijn verheerlijking der aardse liefde zozeer aanstoot gaf, dat hij bijna gedood
        werd.



        Tenslotte kreeg hij gelegenheid zijn leven te beteren en een pelgrimstocht naar Rome
        te maken. Van Tannhauser zong men dat hij zijn intrek genomen had in de Venusberg
        bij Vrouw Holda (Venus) en er zeven jaren was gebleven. Toen voelde hij berouw en
        maakte een pelgrimstocht naar Rome, doch .de paus, ontzet over zoveel zonden,
        verklaarde dat eerder de staf die de pelgrim in de hand hield weer opnieuw ontluiken
        zou dan dat een dergelijke zondaar vergiffenis zou kunnen vinden. Tannhauser keerde
        terug naar de zonde van de Venusberg, maar aan zijn staf ontloken nieuwe bladeren,
        tén  teken  dat  de  hemel  hem  vergeven  had.  Beide  sagen  en  de  tegenstelling  van
        sensuele en ideële liefde verenigde Wagner in zijn Tannhauser oder der Sangerkrieg

        auf der Wartburg.


        In tegenstelling met de troubadours en trouvères, die niettemin ontegenzeggelijk het
        voorbeeld voor de Duitse ridders geweest zijn, zongen de minnesanger hun liederen
        zelf, zich op een instrument begeleidend. Zij maakten dus geen gebruik van jongleurs
        en versmaadden het niet geld en goederen aan te nemen. Alleen gedragen kleren
        weigerden zij, dat was goed voor speellieden. Wel kregen zij dikwijls paarden en zelfs
        leengoederen, de droom van alle minder goed gesitueerde minnesanger. „Ich hab ein
        Lehen alle Welt, ich hab ein Lehen” .roept Walther von der Vogelweide verrukt uit
        als de keizer hem een klein landgoed in de buurt van Würzburg in leen geeft.


        Neithart von Reuenthal kreeg van keizer Frederik den Strijdbaren een huis in erfpacht,

        waarvan hij echter zoveel huur moest betalen, dat hij zijn familie nauwelijks in het
        leven kon houden.
   17   18   19   20   21   22   23   24   25   26   27