Page 8 - Mozaiek6
P. 8

ARNOLD SCHOENBERG(1874-1951) is onder
                                                     het teken Maagd geboren als zoon van een uit
                                                     Pressburg  (Bratislava)  naar  Wenen  gekomen,
                                                     eenvoudige, vroom-joodse koopman. Als jongen
                                                     al  werd  hij  katholiek,  daarna  op  zijn  18e  jaar
                                                     evangelisch,  vervolgens  ’positief-atheist’,  om

                                                     tenslotte, na zijn vertrek uit Hitler-Duitsland op
                                                     weg naar de U.S.A. in Parijs op plechtige wijze
                                                     tot het joodse geloof terug te keren. Hij is zijn hele
                                                     leven lang ziekelijk geweest, met als voornaamste
                                                     kwaal astma, waaronder ook zijn vader tot diens
                                                     dood in 1890 toe had geleden.

                                                     In zijn eigen aantekeningen
                                                     (’ziektenbeschrijving’) die tot augustus 1950

                                                     lopen, heeft Schoenberg verder o.a. genoemd:
                                                     bronchitis (urenlange hoestbuien, ademnood),
                                                     blindedarm-ontsteking, longontsteking,
                                                     nierontsteking, een breuk, suikerziekte, een
            hartinfarct ('mijn sterfgeval’, 2 augustus 1946; waarbij hij door een Amerikaanse
            dokter met een adrenaline-injectie in het hart werd gered), waterzucht,
            krachteloosheid, duizeligheid, gezichtsstoornissen - de doktoren spraken nog van
            aderverkalking (hoge bloeddruk), oedeem en hartzwakte …


        Al met al een triest fysiek beeld van de man met een gedrongen gestalte en angstige
        ogen, wiens geest tot aan zijn laatste dagen toe helder bleef en die hem daarvóór met
        een vitaliteit had doen leven en werken, welke hem tot een even fascinerende als
        raadselachtige,  universeel-begaafde  figuur  maakte.  Eens  schreef  hij:  ’Als  men  kan
        sterven, wat moeilijk is, kan men ook leven.’ Maar zijn laatste onvoltooide, compositie
        Moderne Psalmen breekt af bij de woorden ’En nochtans bid ik ...’

        Dat eigen ziektenbericht (voor een deel geciteerd in: ’Krankheiten grosser Musiker
        (van Dieter Kerner) bevat ook zinsneden die een schril licht werpen op Schoenbergs

        niet altijd de gezondheid bevorderende levenswandel na het begin van de Eerste
        Wereldoorlog (hij was toen reeds even berucht als beroemd door zijn atonale maar
        nog niet seriële muziek, z.b.):

        ’lk was ook een heel sterke drinker en roker. (...) Ik gaf het roken en drinken op, en
        dat hielp mij werkelijk uitstekend. Enige dagen nadat ik mij onthouden had hoestte ik
        niet meer en was ik niet meer ademloos.(..) In 1923/24, voordat ik voor de tweede
        maal trouwde, dronk ik weer en inhaleerde 60 sigaretten per dag. Om de gevolgen

        van dit kwaad te bedwingen handelde ik heel dwaas. Ik dronk behalve alcohol elke
        dag drie liter sterke koffie en nam codeïne en pantopon in. Dit hielp een beetje hoewel
        het in de grond van de zaak erger werd. Maar gedurende mijn wittebroodsweken in
        Venetië had ik de wilskracht al mijn hiervoor genoemde zonden op te geven; als gevolg
        daarvan beleefde ik weer een ongeveer twee jaren durende "adempauze”. (...)
   3   4   5   6   7   8   9   10   11   12   13