Page 10 - Mozaiek6
P. 10
Nauwelijks vijf jaren had Schoenberg nodig om te
'evolueren’ van laat-romanticus naar (voorlopig themaloos)
atonalist, d.w.z. van werken als het Strijksextet Verklarte
Nacht (vol romantisch pathos), de gigantische Gurrelieder
(met een bezetting nog groter dan die van de Achtste
symfonie van Mahler, via het symfonisch gedicht Pelleas
und Melisande, de (le) Kammersymphonie en de eerste
twee Strijkkwartetten, naar de Drei Klavierstücke op. 11, de
Fünf Orchesterstiicke op. 16 waarvan het derde, ’Der
wechselnde Akkord; Farben’, uit slechts één vijfstemmig
akkoord bestaat, dat door wisselende instrumentatie tot ’klank-kleurenvariaties’ is
ontwikkeld, de Fünfzehn Gedichte aus Das Buch der hangenden Garten von St. George
op. 15, het drama met muziek Die glückliche Hand en het monodrama Erwartung.
Deze 'evolutie’ eindigde in een volkomen breuk met het grote muziekpubliek, die
eigenlijk nooit meer is hersteld: Schoenbergs aanzien in de wereld kwam niet voort
uit de vroege werken, die het tot niet onbelangrijke successen brachten, maar uit de
veelbesproken raadselachtige stukken, die de muzikale goegemeente verafschuwde
en haatte . ..
Zo kwamen zelfs belangrijke collega’s van zijn tijd tot uitspraken als: ’Waarom schrijf
ik eigenlijk nog symfonieën, als dit de muziek van de toekomst moet zijn?’ (Mahler);
’De arme Schoenberg kan nu alleen de krankzinnigendokter nog helpen. Ik geloof,
dat hij er beter aan deed te gaan sneeuwruimen dan muziekpapier te bekrassen’ (R.
Strauss aan Alma Mahler); ’Neen, dat is geen muziek, dat is laboratorium-werk’ (Ravel).
Dat hij onverdroten voortging met het schrijven van 'valse noten’ en het bedenken
van grondige redenen daarvoor, bewijst de enorme kracht van zijn overtuiging. En
het feit, dat hij daarbij steeds kon rekenen op een kring van leerlingen (te beginnen
met de ’2e Weense school’) en aanhangers, kan worden verklaard met zijn even
magnetische als beminnelijke persoonlijkheid; zijn in 1911 gepubliceerde
Harmonielehre begon met de zin: ’Dieses Buch habe ich von meinen Schülem gelernt.’
Een jaar later schreef hij een merkwaardig, voorspellend aforisme neer: ’De tweede
helft van deze eeuw zal door overschatting bederven, wat de eerste helft door
onderschatting heeft heel gelaten aan mij.’ En vier jaar voor zijn dood kwam in een
brief aan K. Aram te staan: ’Ich bin mir der Tatsache
bewusst, dass volles Verstehen meiner Werke für
einige Jahrzehnte nicht erwartet werden kann. Der
Verstand der Musiker und der Hörer muss reifen, ehe
sie meine Musik begreifen können. Ich weiss dies und
habe persönlich auf baldigen Erfolg verzichtet, und
ich weiss, das - Erfolg oder nicht - es meine
historische Pflicht ist, zu schreiben, was mir mein
Schicksal zu schreiben befiehlt.’