Page 41 - MusicInTime
P. 41
Mecenaat
1430-1600 De hoven en de Renaissance
Links: Giovanni da
Palestrina. Hij wilde
priester worden toen zijn
vrouw, zijn broer en zijn
twee zoons aan de pest
waren gestorven.
Rechts: Orlando di Lasso.
Als jongeling was hij als
koorzanger in dienst van de
f-hndin
fabelachtig rijke familie
Gonzaga.
De kracht van deze periode is het best te zien aan de muziek van twee niet-
Italianen, de Zuidnederlander Orlando di Lasso (ca. 1530-1594) en de Span
jaard Tomas de Victoria, of Tomaso di Vittoria (ca. 1548-1611).
Eerstgenoemde, ook wel Orlandus Lassus of Roland de Latre geheten,
wordt als de evenknie van Palestrina beschouwd, die ‘prins der muziek’. Hij
werd geboren in het Henegouwense Bergen, waar hij aan de Sint-Nicolaas-
kerk een opleiding tot koorknaap ontving. Hij werd meegenomen door Fer-
dfeand Gonzaga, een generaal van keizer Karei V en onderkoning van Sili-
cië, die hem te Milaan in de leer deed bij een vooraanstaand componist.
Daarna trad hij in dienst van een Napolitaanse markies en werd in 1533
kapelmeester aan het Lateraan, het pauselijk paleis te Rome. Hij reisde naar
Frankrijk en stak over naar Engeland, om vervolgens te gaan wonen in Ant
werpen. Hier publiceerde hij zijn eerste werken; het zouden er uiteindelijk
meer dan tweeduizend worden! Het was ook hier dat in 1556 hertog Albrecht
V van Beieren hem verzocht toe te treden tot de Miinchener Kantorei, waar
van hij in 1560 de leiding kreeg.
De ster van Orlando steeg gestaag. Hij maakte reizen om voor de hertog
bekwame musici te engageren en werd een gevierd componist, vooral van
motetten. Om zijn grote verdiensten werd hij door keizer Maximiliaan in de
adelstand verheven, van de paus ontving hij de Orde van de Gouden Spoor.
Behoudens een onderbreking van drie jaar als kamermusicus aan het Franse
hof, bleef Orlando di Lasso in dienst van de hertog te München, waar hij als
een welgesteld man overleed.
De reeds vermeldde Tomas de Victoria legde in zijn werk de nadruk op het
lijden in het godsdienstig geloof en de daadwerkelijke menselijke ervaring
ervan. Victoria gebruikte - net als Palestrina in zijn motet Stabat mater voor
twee koren - een soort tweekorige wisselzang die de componisten van de San
Marco-kathedraal in Venetië, waar twee balkons boven de gelovigen hingen,
merkwaardig genoeg het allerfraaiste vonden in de kerkmuziek. De Vene-
tiaanse wisselzangstijl werd vooral ontwikkeld door Andrea Gabrieli (1520-
1586) en zijn neef, een veel zelfverzekerder Venetiaan, Giovanni (1557-1612).
Met hen verplaatst de muziekgeschiedenis zich uit de Lage Landen om Italië
tot het middelpunt te maken, waar madrigaal en opera opkwamen en een
nieuw tijdperk in de muziek inluidden.
50