Page 12 - MusicInTime
P. 12
Hoofdstuk 2
Missen en motetten
De waarheid van boven
De verbreiding van het christendom stimuleert de Westeuropese
muziek * Een muziekloopbaan * Het ontstaan van de notatie *
De Parijse school: het talent ontbloeit * Gezangen voor het volk:
enge harmonie en canons * De vernuftige ars nova *
Engelse componisten bevorderen de welluidendheid
We hebben gezien hoe de mens oorspronkelijk de muziek heeft uitgevonden
om op te peppen, zijn droefheid te uiten, anderen te waarschuwen voor
gevaar en de hogere machten te verzoenen. Dat doet hij nog steeds, met
muziek die nu zou vallen onder de groepen rock’n roll, blues, marsmuziek
en kerkzang. We hebben ook gezien hoe weinig van dat vroege erfgoed is
overgebleven. Zolang muziek enkel bestond uit een eenvoudige melodische
lijn zonder samenklank hoefde hij niet opgeschreven te worden. Musici stel
den zich tevreden met het doorgeven van hun repertoir - volksliederen, bal
laden of hymnen - rechtstreeks aan hun kinderen of leerlingen. Ze hielden zo
de traditionele gezangen en dansen in stand, maar de muziek moest bij het
doorgeven wel veranderingen ondergaan en zich allengs voegen naar de
behoeften en de smaak van elke volgende generatie.
Een nieuw geloof vraagt om nieuwe muziek
De verbreiding van het christendom, van een plaatselijke sekte in Judea tot
een in het hele beschaafde Westen aanvaard geloof, heeft de Europese
muziek tot ontwikkeling gebracht. Het christendom kwam naar voren als
een afsplitsing van het jodendom en ontleende zijn muziek deels aan het
joodse recitatief - voorzangers kregen er naast de sabbat op zondag een baan
bij - maar ook, via het Rome van de keizers, van het klassieke Griekenland.
Toen keizer Constantijn de Grote in 325 het christendom uitriep tot de
staatsgodsdienst van het Romeinse keizerrijk, ging de kerkmuziek, overal
waar het nieuwe geloof wortel schoot, ontlenen aan plaatselijke tradities en
nam elementen op van bestaande religieuze en wereldse bronnen. Binnen de
kortste keren waren er diverse soorten muziek voor de christelijke eredienst.
De ambrosiaanse zang (genoemd naar de vierde-eeuwse Sint-Ambrosius), in
Noord-Italië nog in zwang, paste op andere gezangen het antifoon-beginsel
toe: éénstemmige wisselzang door twee groepen zangers, die in kerken en
kathedralen nog steeds decani en cantoris worden genoemd. In Frankrijk
bestond de gallicaanse zang; de kerkmuziek in Spanje werd vanaf het begin
van de achtste eeuw beheerst door christelijke Moren en in Constantinopel
bloeide de Byzantijnse zang.