Page 38 - Mozaiek6
P. 38
Bijna twintig jaar lang woonden zij in Granada, de schitterende residentie der Moorse
kaliefen in de provincie Andalusië, waar Falla zoveel van hield. Hier werd hij bevriend
met de dichter Federico Garcia Lorca (1899-1936), die in zijn toneelspelen hetzelfde
nastreefde als Falla in diens werken: het vereeuwigen van de Spaanse, speciaal
Andalusische folklore in kunstwerken voor een verbreider publiek. Helaas is het tot
een echte samenwerking tussen de beide grote kunstenaars niét gekomen. Garcia
Lorca werd op 37-jarige leeftijd door volgelingen van Franco tijdens de burgeroorlog
gefusilleerd.
Toen hij nog in Castilië (Madrid) woonde componeerde Manuel de Falla louter werken
met op Andalusië geïnspireerde inhoud (nog in de winter van 1918/19 schreef hij voor
de beroemde pianist Arthur Rubinstein een Fantasia bética, die overigens niet volledig
is geslaagd; ’bética’ is de Spaanse vorm van het Latijnse ’Baetica’, de naam die de
oude Romeinen aan de provincie Andalusië hadden gegeven).
Nadat hij echter in Andalusië (Granada) was gaan wonen, ging hij zich juist voor een
typisch Castiliaans onderwerp interesseren: Cervantes Don Quijote. Een opdracht van
de muziekminnen-de, schatrijke prinses Edmond de Polignac, die in haar Parijse paleis
marionettenspelen wilde laten geven, bracht hem ertoe een fragment van Cervantes
onsterfelijke werk waarin de ridder van de droeve figuur een marionetten-voorstelling
in een logement bijwoont, te kiezen voor een van zijn beste stukken: El retablo del
Maese Pedro (Het poppenspel van meester Pieter). Bij de première in het paleis van
prinses de Polignac zat de grote soliste Wanda Landowska aan het cembalo; dit was
voor Falla een stimulans temeer om te beginnen aan zijn volgende werk, dat Ravel
eens ’het volmaakste dokument van hedendaagse kamermuziek’ heeft genoemd, het
Concerto per clavicembalo, waar Landowska hem al eerder om had gevraagd.
Ruim twee jaren vulde hij met het behoedzaam op papier brengen van deze slechts
10 minuten durende prachtige muziek, waarin muzikale mogelijkheden van de 15e
tot en. met de 20e eeuw als het ware zijn samengevat tot een nieuwe classiciteit, tot
klinken gebracht door niet meer dan zes solistisch aangewende instrumenten:
clavecimbel, fluit, hobo, klarinet, viool en violoncello.
Het laatste grote en belangrijke werk dat Manuel de Falla voltooide was de orkestsuite
Homenajes (huldigingen; 1938); vier ook in compositie-data ver uit elkaar liggende
stukken, die echter verbonden waren door de huldigingsgedachte, werden daartoe
in hetzelfde orkestkleed gestoken: de Fanfare voor de dirigent Arbós, het gitaarstuk
Homenaje voor Debussy, een pianostuk ter
nagedachtenis van Dukas en Pedrillana met
thema’s van zijn vroegere leermeester. Daarna
werkt hij in hoofdzaak aan het grote oratorium
Atlantida. Na 1926 reisde Falla her en derwaarts
om uitvoeringen van eigen werk bij te wonen,
zelf te leiden of te spelen.