Page 42 - Mozaiek6
P. 42

BEESTJES DIE SOMS DANSEN, DAN WEER SLAPEN.


                                                            Gustav Mahler (1860 - 1911)


                                                   Vader  Bernhard  Mahler,  eerst  eenvoudig
                                                   voerman, daarna bescheiden spiritusbrander
                                                   in het Boheemse dorpje Kalischt en tenslotte
                                                   weinig  verdienend  koopman  in  het  nabije

                                                   Iglau, had een eerzuchtig bruut karakter en
                                                   ringeloorde  op  onredelijke  wijze  zijn
                                                   omgeving.

                                                   Moeder  Mahler-Herrmann,  van  goede  familie,
                                                   doch, omdat zij mank liep en een hartkwaal had,
                                                   berustend  in  een  mésalliance,  die  haar  twaalf
                                                   verder verzwakkende bevallingen bezorgde, was

                                                   een tere, fijnbesnaarde, dromerige natuur en liet
                                                   zich door de man het zwijgen opleggen. Beiden
                                                   hadden joodse ouders. Hier ontsprongen Gustav
                                                   Mahlers  moeizame  leven  en  merkwaardige
                                                   innerlijk.

        Uit deze twee mensen werd Gustav Mahler geboren, wiens muziek zich zou bewegen
        tussen ruwe (vaderlijke) banaliteit en intieme (moederlijke) gevoeligheid.


        Als  klein  jongetje  wekten  en  wiegden  hem  de  liederen  der  Moravische
        plattelandsbevolking.  Op  zijn  prille  ontdekkingstochten  luisterde  hij  naar
        natuurgeluiden van donkere bossen. Kornet-signalen van het garnizoen priemden zijn
        gevoelige  trommelvliezen.  Het  schetteren  van  het  muziekkorps  gaf  hem  de
        instrumentale doop.

            En in zijn muziek zouden schakeringen van zachte vogelroepen tot luide bombarie
            te horen zijn.


        Als opgroeiende jongeling kwam hij terecht in de maalstroom van pro’s en contra’s
        rond  Wagner,  Brahms  en  Bruckner.  Als  wordende  man  liet  hij  zich  leiden  door
        Schopenhauer,  Dosto-jewski  en  tenslotte  Nietzsche.  Hyper-romantisch  van  inborst
        moest hij zijn bestaan bouwen tussen stervende romantiek en groeiend rationalisme
        en nihilisme. Hij werd een verpersoonlijkt anachronisme.


            En in zijn muziek zou hij trachten een synthese te bereiken van week sentiment en
            scherpe verstandelijkheid.

        Maar hij vond zichzelf uiteindelijk terug waar mens en natuur elkander raken en waar
        God en mens elkander zoeken. Deze driehoek: mens, natuur, God, heeft hij nimmer
        tot in de verste hoeken kunnen overzien (wat trouwens niemand kan), maar hij heeft
        zijn  hele  leven  gestreefd  naar  een  verlossende,  vredebrengende  samenvatting
        daarbinnen.
   37   38   39   40   41   42   43   44   45   46   47