Een landweg aan de rand van het bos. Het is de nazomer en afgaande op de zon is het halverwege de ochtend. Of misschien al tegen de middag. Eerst nog is alles heel rustig. De vogels kwetteren, de bomen ruizen, een bei zoekt nog naar een laatste restje honing. Dan klinkt daar het Huifkar-lied.
En we weten wat dat betekent. Koeien, honden, schapen, al het gedierte in de wei, op de heide en de erven van de boerderijen in de omgeving behoort nu te gaan loeien, blaten en blaffen. Maar waarschijnlijk zijn ook zij, evenals de eekhoorns, muizen, hazen en om het even welk kleiner grut dan ook, de laatste twee dagen vertrouwd geraakt met onze drie dwaze schutters. Het blijft stil.
Stil hoort niet bij Meneer Slim, Vlammetje en Bolle. Ze zijn weer op weg naar huis. Het hunnebed is alsnog gevonden. Die morgen vroeg zijn ze met hun schep naar de plek gegaan waar Meneer Slim die avond daarvoor zijn slimme ingeving had. Na slechts een uurtje graven, stuitte ze al op de eerste grote kei. Van een steenberg die wel heel groot moest zijn want waar ze ook hun schep zette, ze botsten steeds weer op gesteente. Reden genoeg om heel uitbundig te zijn. En dat zijn ze dan ook. Het slot van het lied dat zij zingen, geeft bijna net zoveel kabaal als de overwinningskreet van een troep prehistorische Neanderthalers. Toen heel hard schreeuwen nog gold als wapen. Om de vijand af te schrikken.
“In een huifkar door de Provincie”, zingen ze een laatste keer. “Zo fij-ij-ij-ijn!” En fijn was het. Twee dagen lang onbezorgd over de zandweggetjes, door de bossen en langs het erica en koren van het mooie Drente. Dat vraagt om een herhaling een ander jaar, nietwaar? Of toch niet?
“Dat is eens maar nooit meer, mannen!”, roept Meneer Slim. “Er bestaat in dit leven maar een avontuur en dat is het nieuwe. Enige suggesties wat we nu gaan doen?” Vlammetje stelt voor naar Tibet af te reizen. Heel vaag heeft hij het gevoel dat het hem zal lukken om op eigen kracht boven de grond te zweven, vrij van de zwaartekracht. Zoals de monniken in de kloosters dat daar doen. Maar Meneer Slim heeft daar niet zoveel oren naar. “Ik blijf liever met beide benen op de grond, en trouwens: Tibet is koud, veels te koud. En jij, Bol, wat wil jij als volgend avontuur?”, vraagt Meneer Slim. Bolle maakt het niet uit; hij volgt wel. Maar sinds gisteren heeft de maan voor hem iets bijzonders, een speciale aantrekkingskracht die hij niet kan verklaren. Alsof hij daar eerder is geweest. Zijn blik spreekt zoals gewoonlijk maar heel weinig boekdelen – geen enkele meestal – maar dit zouden we misschien, als we zijn gedachten konden lezen, eruit kunnen begrijpen.
“Naar de maan, kijk eens aan! We zullen zien, wie weet misschien. Eerst maar eens met de huifkar terug naar het boertje. En dan: de wereld laten weten van onze grootse ontdekking. We worden beroemd, dat lijdt geen twijfel!”
En dat was juist voorzien van Meneer Slim. Bulldozers en graafmachines zijn daarna nog wekenlang bezig geweest met de opgravingen. Van heinde en verre kwamen de beste oudheidkenners en conservators van de belangrijkste musea opgedraafd om de vondst te onderzoeken. Achter hoogopgetrokken zeildoeken. Met continue militaire bewaking. Toen eindelijk het hunnebed mocht worden prijsgegeven aan het publiek kwamen wel twintig op elkaar gestapelde dek- zij- en sluitstenen tevoorschijn. Het is nu de grootste toeristische attractie van de provincie Drente. Rondleidingen: drie maal daags tijdens het hoogseizoen. Op het plakkaat bij het hunnebed staat te lezen:
“Hunnebed D63 of de “Stapel van Slim” is het laatste hunnebed blootgelegt in de Lage Landen van Europa.
Behalve potten, pannen en kruiken van onschatbare waarde voor de musea zijn er in D63 ook enkele tunnels ontdekt. Archeologen vermoeden dat deze tunnels in verbinding kunnen staan met de andere hunnebedden in de omgeving. De ontdekker, Johannes Maria Slim, heeft het hunnebed kunnen vinden dankzij een eeuwenoude kaart. Zijn ontdekking leverde hem de onderscheiding van Ridder in de Orde van Oranje Nassau op.”
Het wetenschappelijk onderzoek bij alle hunnebedden is aldus opnieuw van start gegaan; misschien waren het dan toch geen grafheuvels maar ingangen – het woord “terminals” is hierbij al gevallen – naar een ondergronds stelsel van tunnels, schachten, schatkamers? Maar voor wat? En waar naar toe? Eén zo’n tunnel in bijzonder is een groot raadsel: het lijkt loodrecht naar beneden te lopen en de diepte ervan heeft men tot nog toe niet kunnen vaststellen…
Maar… dat is weer een andere verhaal.