Page 25 - MoonpubMagazine2
P. 25

In de film is de Zwerver een sprookjesfiguur, hij verschijnt uit

                                                                                     het niets, zoals in het monument voor Vrede en Welvaart - om

                                                                                     uiteindelijk weer in het niets te verdwijnen. Hij is een vreemde-

                                                                                     ling, voor wie de vertrouwdheid met de dingen der wereld niet

                                                                                     bestaat; hij heeft geen vanzelfsprekende plek in de wereld.




                                                                                     Daarmee is de Zwerver net als Chaplin zelf een paria, zoals de

                                                                                     filosofe Hannah Arendt hem noemde. Juist door die positie is

                                                                                     hij in staat om de absurditeit te tonen van de situaties waarin

                                                                                     hij verkeert. Daarmee levert de figuur van de paria impliciet


                                                                                     stevige kritiek op de wereld waarin hij en zijn tijdgenoten le-

                                                                                     ven.




                                                                                     De ellende van de underdog had Chaplin aan den lijve ervaren,

                                                                                     toen hij aan het einde van de negentiende eeuw als kind van

                                                                                     twee vaudeville- artiesten opgroeide in Londen. Hij verloor

                                                                                     zijn vader aan de alcohol. Zijn moeder kampte met ondervoe-

                                                                                     ding en zenuwinzinkingen. Nog voor zijn twaalfde zag hij het

                                                                                     armenhuis van binnen en had hij een reeks baantjes: kranten-


                                                                                     verkoper, glasblazer, doktersknechtje. Het werden thema's in

                                                                                     zijn films.




                                                                                     In 1912 vertrok Chaplin met een theatergezelschap naar

                                                                                     Amerika.Twee jaar later kreeg hij zijn eerste filmcontract.Toen

                                                                                     hij als komiek moest verschijnen, trok hij een slobberbroek aan,

                                                                                     een te nauw jasje, grote schoenen, een wandelstok en een bol-

                                                                                     hoed. Nauwelijks was ik echter gekleed, of de kleren en de

                                                                                     grime deden me voelen wie hij was', schrijft hij in zijn autobio-


                                                                                     grafie van 1964:' Een zwerver en een gentleman, een dichter en

                                                                                     een dromer, een eenzame die altijd hoopt op wat romantiek en

                                                                                     avontuur. Hij zou misschien de indruk willen wekken dat hij

                                                                                     een geleerde is, een musicus, een hertog of een polospeler; toch

                                                                                     ziet hij er niet tegen op om sigaretteneindjes op te pikken, of

                                                                                     een kind zijn lekkers af te nemen.'




                                                                                      Aanvankelijk was de Zwerver een gemeen kereltje; hij maakte

                                                                                     mensen belachelijk, en gaf ze nog een trap na ook. De proble-


                                                                                     men waar hij mee kampte, waren alledaags: een stuk in zijn

                                                                                     kraag, een nieuwe baan of de wreedheid van de liefde. Maar

                                                                                     vanaf de jaren dertig gebruikte Chaplin zijn Zwerver om maat-

                                                                                     schappelijke problemen aan de kaak te stellen.
   20   21   22   23   24   25   26   27   28   29   30