Page 50 - Mozaiek6
P. 50

De omgeving waarin Mahler zijn grootste troeven zou uitspelen als leider, organisator,
        dirigent, regisseur, vertrouwensman en welke functie al meer die nodig waren voor
        het in de hand houden van groepen werkers binnen een structuur, die ingewikkelder
        en gevaarlijker van karakter was dan die van een grote fabriek of een beduidende
        handelsonderneming. De periode van tien jaar die in de muziekgeschiedenis tot in
        lengte van dagen vermaard zal blijven en vele malen tot in details is beschreven. Een

        tijd van de grootste bloei die ooit enig opera-instituut ter wereld heeft beleefd en
        wellicht zal beleven.

        Voor de componist en de mens Mahler is het de tijd geworden van grote triomfen
        naast  diepe  beproevingen,  van  de  gelukkigste  momenten  naast  de  schokkendste
        belevenissen, van troosteloze depressies naast de meest intense scheppingsdrift. In die
        jaren ontstonden immers de Vierde Symfonie in G (1899/ 1900) met sopraansolo (op
        een tekst uit Des Knaben Wunderhorn), de meer abstracte en moeilijker te begrijpen
        Vijfde in cis (1901-1902), Zesde in a (1903-’05), Zevende in e (1904-’05), alle drie

        zonder vocale passages, de Kindertotenlieder en 5 Lieder nach Rückert (beide 1901-’04),
        en de gigantische Achtste Symfonie in Es met 8 solostemmen, 2 gemengde koren, een
        knapenkoor.

        De Weense periode zou eindigen met aan den lijve ondervonden rampen en begon
        met een persoonlijke tragedie: Mahlers jaargenoot en studiekameraad Hugo Wolf,
        door een slopende, ongeneeslijke ziekte en menselijke en artistieke teleurstellingen
        reeds aan de rand van de waanzin gebracht, meende nu de tijd gekomen voor het

        bevrijdende succes van zijn troetelkind, de opera Der Corregidor, door iemand eens
        spitsvondig zijn mislukte meesterwerk genoemd.

        Hij bood het de machtige nieuwe leider en oude relatie ter opvoering in de Hofopera
        aan. Deze stuurde een doorlopende vrijkaart aan zijn vriend, maar weigerde diens
        opus ... En op zekere dag in september 1897 nodigde Wolf vrienden en beschermers
        uit voor een auditie en een belangrijke mededeling: in hartstochtelijke bewoordingen
        deed hij den volke kond, dat hij het besluit had genomen Mahler met onmiddellijke
        ingang te ontslaan en zichzelf tot directeur van de Keizerlijke Opera te benoemen. De

        volgende ochtend moest men hem naar een sanatorium voor krankzinnigen vervoeren.

        Er waren mensen die Mahler toen hij eenmaal aan het werk was gegaan, voor een
        incarnatie van de duivel hielden. Zijn repertoire-schoonmaak, zijn personeelspolitiek,
        zijn bezet-tingseisen, zijn repeteer-wijze, zijn omgang met opdrachtgevers en geën
        gageer den, zij waren alle even ongekend streng en hard en tiranniek, zonder aanzien
        des persoons, strikt eerlijk, maar met negatie van voorheen erkende góden en geboden
        en met maar één doel voor ogen: de kunst dienen op het hoogst bereikbare niveau.


        De deuren bleven in het vervolg voor laatkomers gesloten tijdens voorspel en eerste
        akte, zelfs als het heel chique, heel hoge en invloedrijke laatkomers waren. De betaalde
        ’claque’  werd  naar  huis  gestuurd.  De  invloed  van  keizer  en  hovelingen  op  het
        engageren van min of meer lieftallige zangeressen werd radicaal afgesneden. (’Bevélen
        zal  ik  zoiets  niet  meer’,  zei  de  hoogste  in  den  lande  in  zo’n  geval  eens  tegen  zijn
        opperhofmaarschalk Montenuovo, Mahlers directe baas.)
   45   46   47   48   49   50   51   52   53   54   55