Page 52 - Mozaiek6
P. 52
Men beweert graag, dat Mahler in 1902 onder het schrijven van zijn Kindertotenlieder
het sterven van zijn oudste dochter Maria in 1907 heeft voorvoeld. Dat is weinig
geloofwaardig en doet afbreuk aan de waardering voor zijn grote gaven. Het was de
dichter Friedrich Rückert (1788-1866) geweest, die zijn grote verdriet over het verlies
van twee dochters binnen enkele maanden, dus een werkelijk beleefde catastrofe in
verzen vorm gaf en het was de componist Mahler die in een betrekkelijk gelukkige
periode van zijn leven zich zó in dit leed vermocht te verplaatsen, dat de muziek die
boven deze verzen in hem opwelde tot de ontroerendste ging behoren, die hij ooit
heeft geschreven. Het was een uiterst gevoelige vader die zich had ingedacht wat hij
zou voelen als hem hetzelfde zou overkomen als die andere vader, wiens wanhoop
hem onder het lezen diep had aangegrepen.
De breuk met het ondanks alles geliefde opera-instituut bleek opeens onherstelbaar:
'Wenen, 7 december 1907. Aan de ge-eerde leden van de Hofopera! Het uur heeft
geslagen, dat aan onze gezamenlijke werkzaamheid een eind maakt. Ik neem afscheid
van de werkplaats die mij dierbaar is geworden en zeg u hiermee vaarwel. In plaats
van een gehéél, een gesloten eenheid, zoals ik had gedroomd, laat ik stukwerk na, iets
onvol-eindigds: zoals dat de mens is opgelegd. Het is niet mijn zaak een oordeel uit te
spreken over wat mijn werk is gaan betekenen voor degenen aan wie het was gewijd.
Toch mag ik in zo’n moment van mijzelf zeggen: ik heb het eerlijk gemeend en mijn
doel hoog gesteld. (.. .)’
En nog was de maat niet vol. Het dreigende verlies van de levensgezellin aan een
onstuimig verliefde jongere man (Gropius) opende hem de ogen voor problemen, die
hij nimmer had gezien. Lohengrin is de laatste opera geweest, die hij in Wenen
dirigeerde, dezelfde waarmee hij zich tien jaar eerder had voorgesteld; het ordenen
van de papieren op zijn bureau de laatste bezigheid als directeur; zijn ordetekenen
sloot hij in een lade, mompelend: ’voor mijn opvolger’.
Een geestelijke en lichamelijke crisis doorstaan betekende ook voor Mahler: zichzelf
herzien, opnieuw beginnen met een andere kijk op omgeving, werk en wereld; vreugde
aan smart proberen te meten en licht aan duisternis. En hij vónd betrekkelijkheden
waar hij ze voordien nimmer had ontdekt, hij wérd milder en toegankelijker voor
eenvoudige genietingen van alledag. Toch waren het menselijk gesproken de
moeilijkste jaren die nu volgden, trots uiterlijke successen aan de Metropolitan Opera
en de Philharmonic Society van New York tijdens vier winters; het innerlijk van de
meester leek er niet meer volledig aan mee te doen.
’(...) Ich durchlebe jetzt so unendlich viel (seit anderthalb Jahren), kann kaum
darüber sprechen. Wie sollte ich die Darstellung einer solchen ungeheuren Krise
versuchen! Ich sehe alles in einem so neuen Lichte - bin so in Bewegung; ich würde
mich manchmal gar nicht wundem, wenn ich plötzlich einen neuen Körper an mir
bemerken würde. (Wie Faust in der letzten Szene.) Ich bin lebens-durstiger als je
und finde die ”Gewohnheit des Daseins” süszer als je. (...) Mich selbst finde ich jeden
Tag unwichtiger, kann es aber oft nicht begreifen, dasz man im taglichen Leben
doch seinen alten gewohnten Trott weitergeht - in allen ”süszen Gewohnheiten des
Daseins”. (. ..)’ (Begin 1909 aan Bruno Walter uit New York.)