Page 32 - MusicInTime
P. 32

Mecenaat

     1430-1600  De hoven en de Renaissance





                           men; in de middeleeuwen sprak men van parodie wanneer een componist een
                           bestaande compositie ‘verbeterde’ door versieringen toe te voegen of er
                           stemmen bij te schrijven.
                             Johannes van Okeghem was blijkbaar zeer geliefd, niet alleen als de be­
                           langrijkste musicus van die dagen die grote invloed had op latere componi­
                           sten, maar ook als mens; op hoge leeftijd onderscheidde hij zich nog als een
                           goed zanger, een knappe man en een levend voorbeeld van christelijke deug­
                           den. Onder de huldeblijken bij zijn begrafenis was een Latijns gedicht van
                           Erasmus en een prachtig motet met dubbele tekst in twee talen: Nymphes des
                           bois en/of Requiescat, van zijn beroemdste leerling en directe opvolger Jos-
                           quin des Préz, die toen juist als muziekmeester werkzaam was voor de paus
                           in de Sixtijnse kapel te Rome.

                           De opeenvolging van componisten, grote en kleine
                           In zeker opzicht is de muziekgeschiedenis een opeenvolging van grote com­
                           ponisten. In de eerste twee hoofdstukken van dit boek gebeurt veel, ook al
                           wordt er geen groot componist genoemd tot in 1325 Guillaume de Machaut
                           ten tonele verschijnt. Dat komt omdat de muziek zich op verschillende
                           niveaus ontwikkelt die door het nageslacht niet meteen geboekstaafd wor­
                           den. De muziekgeschiedenis is vrijwel helemaal gemaakt door vergeten
                           musici en door componisten die niet te boek staan omdat hun muziek werd
                           overtroffen en beter toegepast door opvolgers met een grotere faam. De eer
                           valt toe aan de grote naam en de uitvinder wordt vergeten.
                             Josquin, die de klaagzang voor zijn leraar Okeghem componeerde, is de
                           volgende grote naam in de reeks, maar daartussenin zijn er nog enkele die we
                           niet over het hoofd mogen zien. Pierre de la Rue (ca. 1460-1518) was een
     Een blad uit een prachtig   Zuidnederlander uit Henegouwen die voortbouwde op de Bourgondische
     verlucht handschrift,   traditie. De beschikbare feiten bewijzen dat hij de vernuftigste van de hele
     waarop het Kyrie uit   kruiswoordpuzzelschool was. Aan het Bourgondische hof hield hij de Zuid-
     Josquins mis ‘AveMaris
     Stel la’.             nederlandse traditie levend, hij bezocht Spanje, waar de muziek al vlug rijk
                           zou gaan bloeien, en vervolgde Okeghems onderzoek naar expressieve koor-
                           klanken, met name in muziek over de dood en het graf. Anders dan Dufay
                           en de overige Nederlanders kenmerkte hij zich door onverwacht grote stem-
                           sprongen, waardoor hij zijn muziek iets hoekigs gaf, in sterk contrast met
                           het zoete vloeien dat we verbinden met de door de Engelsen beïnvloede Zuid-
                           nederlanders. Ook dient Jacob Obrecht vermeld te worden (ca. 1450-1505),
                           een andere grootmeester van de Zuidnederlandse muziek, die gezangen
                           schreef in het Italiaans, Frans en Nederlands en de muziekstijl weerspiegelde
                           van de landen waar hij woonde en werkte, en die op Okeghem aansloot in
                           zijn sterke aandacht voor stemming en betekenis van de tekst.

                           Josquin des Préz
                           De componist die persoonlijk de muziek uit de middeleeuwen en in de renais­
                           sance bracht was niet zozeer Dufay als wel Josquin des Préz (1450-1521),
                           ook Jodocus Pratensis, meestal kortweg Josquin genoemd. Dat deed hij niet
                           door vernieuwing, maar door te bouwen op alles wat hij van Okeghem ge­
                           leerd had over drama, vindingrijkheid, zoetgevooisde harmonie en tekstillu-
                           stratie, de wezenlijke bestanddelen van de zestiende-eeuwse muziek. Als we
                           Josquins muziek vergelijken met die van Palestrina, zijn zo beroemde Ita­
  t
                           liaanse opvolger in de zestiende eeuw, zien we natuurlijk dat beiden een ver­
                           nuftig contrapunt toepassen; maar de Italiaanse variëteit is veel gladder, ont­
                           daan van het emotionele vuur, terwijl de Vlaamse stijl aanzienlijk levendiger
                           is, zoekend. In Italië geeft men in de kerkmuziek de voorkeur aan die


     42
   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37