Page 30 - MusicInTime
P. 30
Mecenaat
1430-1600 De hoven en de Renaissance
Het Doorniks Lodewijk XI en Karei VIII als muziekmeester, waarbij hij een deel van de
gezangenboek, een vroege tijd in de Parijse Notre Dame werkte. Okeghem schijnt zijn hoge positie en
verzameling liefdesliederen ’s konings gunst verworven te hebben zonder tot priester te zijn gewijd, wat
en balladen, waarin ook in die tijd ongebruikelijk was, al liet hij in zijn testament zijn hele bezit na
werk van Josquin desPréz aan de abdij van de heilige Martinus in Tours, waar hij het ambt van thesau
en Johannes van Okeghem
voorkomt. rier had bekleed.
Hij werd door de volgende generaties vooral bewonderd als een virtuoos in
muziekberekening, zo karakteristiek voor de spitsvondige ingewikkeldheid
van de ars nova in de Lage Landen. Historici hebben de aandacht gevestigd
op zijn Missa cujusvi toni (Mis in elke toonaard), die geschreven is zonder
sleutel omdat hij goed klonk, welke sleutel er ook voor werd gezet; en op zijn
Missa prolationum, een uitzonderlijke prestatie in vierstemmig contrapunt.
Die historici hebben misschien Okeghems muziek nooit gehoord, maar enkel
gelezen en ontcijferd, want minstens tot het eind van de achttiende eeuw gaf
de muzikale smaak gewoonlijk voorkeur aan nieuwe muziek boven oude.
Sinds de nieuwe belangstelling voor oude muziek is opgekomen kunnen we
Okeghems juwelen van contrapunt horen, en het grootste wonder is wel dat
die stukken niet ingewikkeld klinken, maar melodieus en harmonieus: van
een fijne schoonheid.
Hedendaagse historici zullen Okeghem eerder bewonderen om zijn muzi
kale vernieuwingen: als hij een stuk baseerde op een thema kon hij die melo
die even goed in een van de hoge stemmen brengen als in de meer gebruike
lijke bas of tenor. Soms verhuist de melodie van de ene stem naar de andere.
Soms zette hij het gekozen thema eenvoudig als een soort motto vooraan elk
deel en werkte het dan vrijmoedig uit, zonder het thema als een vaste as te
gebruiken. Zelfs in zijn missen gebruikte hij naar willekeur de zogenaamde
volmaakte driedelige maat en de goddeloos geachte tweedelige. Terwijl vroe
gere componisten een stuk zorgvuldig onderverdeelden en elk onderdeel, als
een alinea, van een afsluiting voorzagen, deed Okeghem zijn best de afslui
ting te verbergen en het slot van het ene gedeelte in het begin van het vol
gende te verweven zonder duidelijke afbakening, iets wat voor zestiende-
eeuwse componisten bijna een vanzelfsprekendheid werd. Ook was Okeg
hem hen vóór in zijn neiging tot het dramatisch opeenstapelen van effecten
/
en zo naar een climax toe werken; en hij bewoog zich graag buiten het mid-
denregister in heel hoge en lage gebieden in verband met de tekst (bijvoor
beeld bij: Hij steeg ten hemel). Als hij kon voorzag hij woorden van hun
muzikale equivalent, zo schreef hij zelfs het woord mortuorum (van de
40