ONGEVEER honderd jaar voordat Amundsen besloot zich van het noordelijk deel van de wereld af te wenden en het zuidelijke te zoeken, gaf een jonge amerikaanse zeevaarder uit Stonington in Connecticut, Nathaniel B. Palmer de eerste wenk, dat de verovering van de Zuidpool niet met een schip, maar over land bereikt moest worden. Kapitein „Nat”, die voorbestemd was een der beroemdste zeelieden te worden in de grote tijd der klippers en atlantische paketboten, was er op uitgegaan om zeehonden te vangen, hetgeen hij echter niet deed om roem te oogsten. Hij vond echter zowel zeehonden als roem.
In de havens van Nieuw-Engeland werden in die dagen de jongens zeer vroeg mannen. Nat Palmer ging op veertienjarige leeftijd naar zee. Toen hij zeventien was werd hij stuurman. Een jaar later kreeg hij zijn eerste commando, weliswaar slechts op een kleine kust-schoener. Hij wenste echter de grote vaart op te gaan. En daarom greep hij gretig de gelegenheid aan tweede stuurman te worden op een zeehonden jager, die van Stonington uit de Zuidelijke Ijszee invoer. Hij was toen negentien jaar.
Reeds in die dagen had het meedogenloze uitmoorden van de zeehonden er toe geleid, dat de bekende kustkoloniën van Zuid-Amerika en op de eilanden, onmiddellijk ten zuiden van dit continent, op een alarmerende wijze terugliepen. En geen mens was nog op het denkbeeld gekomen de zeehonden jacht door wettelijke bepalingen te beperken, zodat de dieren niet uitstierven. De mannen van Stonington — en niet alleen zij, maar alle andere zeehondenjagers van Europa en Amerika — waren-efvop uit, om nieuwe broedplaatsen van zeehonden te ontdekken, die anderen nog niet kenden. Op zijn eerste reis met een zeehonden]ager in het jaar 1819 trok Nat de aandacht van zijn kapitein, toen hij op een intelligente wijze uitvond waar een engelse concurrent, die men bij de Falk-land-Eilanden ontmoet had, heen koerste. Het bleek, dat de Engelsman naar de Zuidelijke Shetlandeilanden ging, die dat jaar door een toeval ontdekt waren, toen de storm een ander engels schip naar deze streken gedreven had. De mannen uit Stonington volgden het engelse schip en zij brachten een menigte beste zeehondenhuiden en berichten naar Stonington terug. In het jaar 1820 ging men opnieuw naar deze wateren. Een der schepen, die aan deze expeditie deelnamen, had uitsluitend tot taak de wateren en de eilanden te verkennen. Dit was een klein, handig schip van niet meer dan 45 ton en een diepgang van 1.80 meter. Zij was speciaal voor deze reis gebouwd, opdat de overige schepen, bestaande uit vijf brikken en twee schoeners, met het zoeken naar de zeehondenkolonies geen tijd behoefde te verliezen en geen risico lopen zouden. Nat was 21 jaar oud toen hij het commando over deze Hero aanvaardde. Toen deze kleine vloot in november 1820 de Zuidelijke Shetlandeilanden bereikte, bleken de plaatsen, waar anders reusachtige hoeveelheden zeehonden hun jongen ter wereld brachten en bruiloft vierden, verlaten en leeg. Er waren slechts een paar dieren te zien. De kapiteins van de andere schepen waren zeer verheugd, dat de Hero bij hun vloot behoorde en op zoek gaan kon naar andere vindplaatsen. Nat ging naar het zuiden. Hij vond een goede haven op het Deception Island. Hij vond er vogels, maar geen zeehonden. Daar het een zeer heldere dag was kon hij in de verte een lijn waarnemen, die op land duidde, ongeveer-vijftig mijlen zuidelijker. Hij zette er koers heen en op 18 november 1820 zag hij de zich loodrecht naar de hemel verheffende gletscherkust van het vasteland van de Zuidpool. Nat Palmer was de eerste mens, die het Terra Australis Incognita te zien’ kreeg. Hij zeilde lang genoeg langs de kust om te kunnen vaststellen, dat het land ontoegankelijk was. En kolonies van zeehonden waren hier ook niet. Maar op andere eilanden vond hij wel lonende vangsten en terwijl daar de zeehonden gevangen werden, zeilde hij weer naar de ijskust, die zonder twijfel tot een vasteland moest behoren. Bij de terugvaart geraakte de Hero in de mist en toen deze optrok zag Palmer tot zijn grote verwondering twee oorlogsbodems, welke de russische vlag voerden. ‘Het waren de korvetten Wostok en Mirny. Hij werd uitgenodigd aan boord van het grootste schip te komen. Hij ontmoette daar kapitein Fabian C, von Bellingshausen, die gedurende anderhalf jaar op reis was in de wateren van het verre zuiden, om het Terra Australis Incognita te vinden of om vast te stellen, dat het niet bestond. De Rus was verbaasd zo’n klein schip als de Hero hier te vinden, zover van het vaderland verwijderd en hij was niet minder verwonderd toen Nat hem vertelde over het door hem ontdekte vasteland. In vele boeken heeft men naderhand Von Bellingshausen als de ontdekker van het vasteland van de Zuidpool verklaard, hoewel hijzelf daar nimmer aanspraak op gemaakt heeft — in werkelijkheid heeft hij het land, waarover Nat hem berichtte, de naam gegeven van Palmerschiereiland. In die dagen kon natuurlijk nog geen sterveling weten hoe reusachtig dit continent is, hoe bergachtig en bedekt met geweldige gletschers. In de loop van de negentien eeuw leerde men er heel wat meer van kennen. Baron Adrien de Gerlache, waarmede Amundsen en Cook bevriend waren, was in 1897 de leider van de Belgica-expeditie en daarmee de eerste, die in het Zuidpoolgebied overwinterde. In 1958 was zijn zoon, baron Gaston de Gerlache de leider van een belgische Zuidpool-expeditie tijdens het Internationale Geophysische Jaar. Naderhand overwinterde men aan de kust en niet meer op de schepen. Men bouwde hutten en voorzag zich van proviand, terwijl de schepen teruggingen en de mannen de volgende zomer weer haalden. Van toen af \yas men er van doordrongen, dat de Zuidpool alleen over land bereikt worden kon. Toen Roald Amundsen na de moeilijkheden tussen Peary en Cook in 1909 weer in Noorwegen terug was, had hij er geen lust meer in zijn plannen bij voortduring door onvoldoende financiële mogelijkheden uitgesteld en verhinderd te zien. Hij huurde een kleine bakkerswinkel en bereidde daar zijn eigen pemmikan -— het gedroogde vlees der- Indianen en poolvaarders — pakte het persoonlijk in blikken en bracht het zelf aan boord van de Fram — de beroemde Fram van Nansen, die hem ter beschikking gesteld was. Hij zeilde uit. Maar pas toen hij op io september 1910 Madeira bereikte, deelde hij zijn bemanning- het werkelijke doel van de reis mede. Dat het reeds van het begin af de bedoeling van Amundsen geweest was om naar de Zuidpool te gaan, bleek uit het feit, dat hij honderd sledehonden aan boord had. Zijn vrienden vroegen zich met verbazing af waarom hij zich die last op de hals haalde en waarom hij ze eigenlijk meenam, wanneer hij voornemens was met zijn schip tussen de schotsen van de Noordpool te drijven? Zo had men reeds vermoed, dat Amundsen iets anders in het schild voerde. En thans hoorde de gehele wereld het. In Engeland werd het nieuws zeer slecht opgenomen, want de engelse ontdekkingsreiziger, Robert Falcon Scott, was reeds uitgevaren met hetzelfde doel. De Fram zeilde naar het zuiden en had zeer veel te kampen met het ijs van de Zuidelijke Ijszee; de omstandigheden waren echter heel anders als die, welke Amundsen bevocht in de Noordelijke Ijszee. Ook de zware stormen in de Zuidelijke Ijszee, waarop het schip niet berekend was, bezorgden Amundsen veel hoofdbrekens. Maar Amundsen, die deze zee van de Gerlache Expeditie kende en Nansens Fram kende, klaarde alle moeilijkheden. Hij kende weliswaar het vasteland van de Zuidpool niet, maar hij koesterde geen enkele vrees. Voor de steile, 50 tot 50 meter opklimmende Grote IJsmuur in de Walvis Baai ging de Fram voor anker. De geweldige drijvende ijsplaat, die 350.000 km2 van de Ross-Zee beslaat, is allesbehalve een welkome aanlegplaats. Hier vestigde Amundsen zijn basis. Hij stapelde de medegebrachte voorraden op en bereidde zich op de grote onderneming voor. De Fram werd naar Buenos Aires gezonden met de opdracht nieuwe voorraden mee terug te brengen, en Amundsen naderhand, wanneer hij op de Pool geweest was, te halen. Terwijl Amundsen nog met zijn voorbereidingen doende was, verscheen een van de schepen van Scott, de Terra Nova. Haar commandant, luitenant ter zee Hugh Pennell, verklaarde Amundsen, dat Scott een van de beste kenners van de Zuidelijke Ijszee was en hij raadde Amundsen dringend af om sledehonden te gebruiken. Ook sir Emest Shackleton, die overigens een veel beter reiziger was dan de ongelukkige Scott, achtte pony’s veel doelmatiger. Amundsen antwoordde, dat hij de helft van zijn honden Scott ter beschikking wilde stellen, welk aanbod door Pennell echter van de hand gewezen werd. De geschiedenis van de wijze, waarop Roald Amundsen als eerste de Zuidpool bereikte, staat niet in onmiddellijk verband met de Zeven Zeeën. Hier wordt alleen vermeld, dat hij met vier metgezellen, twee en vijftig honden en vier sleden op 19 oktober 1911 zijn basis verliet en op 14 december 1911 kon hij de noorse vlag op de Zuidpool hijsen. Dit feit was te danken aan de uitmuntende organisatie van de tocht over het ijs van de Zuidelijke Ijszee door de leider van de expeditie, dank zij de kunde van de metgezellen en dank zij de flinkheid van de honden. Na 99 dagen was Amundsen met zijn mannen weer behouden op zijn basis terug. Scott, die zijn tocht naar de Pool slechter voorbereid had dan Amundsen en ook langzamer vorderde, was elf dagen na Amundsen vertrokken. Hij bereikte de Pool op 12 januari 1912, een kleine maand later dan de Noor. Met zijn pony’s had hij niet veel geluk gehad en hij kon er niet toe besluiten om te keren toen het nog tijd was. Scott en zijn metgezellen stierven op de terugweg van de Pool de heldendood en hierbij mag niet onvermeld blijven, dat ook Sir Emest Henry Shackleton op 5 januari 1922 in Gry-tuiken (Zuid-Georgië) omkwam, omdat hij geen honden bij zich had. Terwijl Scott, ten zeerste teleurgesteld, dat een ander vóór hem de Pool bereikt had, zijn bittere terugtocht (die hem in de dood zou voeren) begon, kwam Amundsen met zijn mannen op zijn basis terug. In tegenspraak met de overeenkomst was de F ram nog niet op de afgesproken plaats aanwezig. Dit had echter niet veel te betekenen, want in de hutten lagen grote voorraden opgestapeld. De vijf mannen namen dus een afwachtende houding aan. Maar reeds de volgende dag verscheen de Fram, met een vertraging van vier en twintig uren wegens een zware storm. Amundsen ging terstond naar Hobart in Tasmanië. Daar ging hij naar het telegraafkantoor om zijn ontdekking wereldkundig te maken. De ambtenaar wilde het nieuws niet geloven en zei, dat de expeditie van Scott de Pool ontdekt had. Maar hij kon het telegram van Amundsen natuurlijk niet weigeren te verzenden en spoedig kwamen uit alle delen der wereld gelukstelegrammen binnen. Alleen de Royal Society in Engeland bleef met een felicitatie achterwege. Zij waren critisch en wensten eerst het relaas van Scott te vernemen. Dit verhaal kregen de heren helaas nooit… Amundsen had zijn plannen voor de Noordpool niet vergeten. Hij bracht veel tijd door met het houden van lezingen en het ontvangen van eerbewijzen, maar hij liet onderwijl de Fram uitrusten voor een reis over het drijfijs van de Noordelijke Ijszee. Reeds doemden nieuwe plannen voor zijn geestesoog op. De nieuwe uitvinding van het vliegtuig bood ook mogelijkheden en op twee en veertigjarige leeftijd kocht Roald Amundsen in 1914 een tweedehands Farman-tweedekker en leerde vliegen. Doch toen brak de eerste wereldoorlog uit en aan een nieuwe onderneming viel voor hem toen niet meer te denken. Op menselijke gronden was Amundsen tegen het gebruik van de U-boten. De keizer van Duitsland had hem zeer veel eer bewezen. Maar nu pakte hij al zijn duitse eerbewijzen bij elkaar, deed ze in een portefeuille en deponeerde alles op het schrijfbureau van de duitse ambassadeur in Noorwegen. Amundsen ging zich bezig houden met de scheepsbouw. Hij wou zich de tijd ten nutte maken en geld genoeg bijeenbrengen voor toekomstige reizen. In 1917 had hij de beschikking over een kapitaal van ongeveer een miljoen mark. Dat leek hem voldoende. Hij bestelde een nieuw schip. Bij de bouw moest rekening gehouden worden met al zijn ervaringen in Noord en Zuid. Het duurde een jaar tot dat de Maud gereed was: 36 meter lang en 12 meter breed, vervaardigd uit het beste hout. De uitrusting en de voorraden werden met bijzondere zorg uitgekozen. Op 15 juli 1918 vertrok Amundsen met de Maud uit Tromsö. Het doel was de Barentsz-zee. De Maud was blijkbaar een van die ongeluksschepen, waarover elke zeeman weet te vertellen. In het begin liep nog alles goed van stapel. De U-boten, die een wanhopige strijd voerden, torpedeerden alles wat zij konden, onverschillig of het een schip van een der oorlogvoerende mogendheden of van een neutrale mogendheid was — maar het gelukte de Maud hun te ontgaan. In begin september werd Kaap Tscheljuskin (de noordelijkste punt van Siberië) gepasseerd. Toen werd het ijs dikker, de doorvaart tussen de schotsen werd steeds nauwer, zodat de expeditie zich op een overwintering voorbereiden moest. De plaats, waar de Maud gedurende een jaar verblijven zou, stond Amundsen niet zo heel erg aan. Hij had gehoopt, dat zijn schip door het drijfijs ingesloten zou worden en dat hij zo over de Ijszee zou kunnen drijven. Er was echter generlei stroming. Amundsen schoot niets op. Tot overmaat van ramp brak Amundsen zijn schouderblad en toen hij, alweer wat genezen, maar toch nog met zijn arm in een mitella, in de Poolnacht het ijs opging, werd hij aangevallen door een ijsbeer. De schouder brak opnieuw — veertien dagen lag de ontdekkingsreiziger in zijn kooi. De vaart ging zonder verdere opmerkelijke gebeurtenissen verder en naar haar einde: na een tweemalige overwintering kon Amundsen tenslotte van Alaska uit de Ijszee binnendringen, maar hij was genoodzaakt onverrichterzake terug te keren. Het ongeluk bleef aanhouden. Hij begon onmiddellijk plannen te ontwerpen voor een volgende expeditie, waarbij het schip samenwerken zou met een vliegmachine, die zich een dag of langer in de lucht kon houden — maar zijn vermogen was tot een derde ingekrompen. Het was voor Amundsen een vreugdevolle verrassing, toen de regering van Noorwegen bereid bleek een bedrag van 400.000 kronen te fourneren, teneinde Amundsen het voortzetten van zijn werk mogelijk te maken. Helaas was het bedrag te gering voor de verwezenlijking van Amundsens plannen. Intussen was Amundsen 50 jaar geworden. Een geneesheer waarschuwde hem, dat zijn hart niet meer geheel in orde was en dat het nu gedaan moest zijn met het varen in het eeuwige ijs. Het antwpord, dat Amundsen gaf, lag geheel en al in zijn lijn: hij begeleidde in Alaska een postboot over een afstand van 800 km. In weerwil van ijs en hoge sneeuw speelde hij het klaar per dag 80 km op ski’s af te leggen. Toen liet hij de Maud, die in Alaska lag proviand voor zeven jaren innemen. In de tussentijd reisde hij naar Noorwegen. Hij gaf zijn vertegenwoordiger opdracht, om voor een vliegtuig te zorgen. Toen Amundsen naar Alaska terugkeerde had deze vertegenwoordiger drie vliegtuigen gekocht en Amundsen was niet in staat ze te betalen. Thans kon men ook plotseling weer de oude geschiedenis horen hoe Amundsen destijds met de Gjoa zijn schuldeisers te pakken genomen had. Wat hij allemaal tot stand gebracht had, bleek vergeten te zijn. Amundsen werd failliet verklaard en de Maud was niet meer zijn eigendom. Hij keerde naar Noorwegen terug, een bitter teleurgesteld, maar ongebroken man. Ook in Noorwegen kon hij geen geld bijeenbrengen en zo bleef hem niets anders over dan te proberen door het houden van voordrachten in Amerika geld bijeen te krijgen. Maar spoedig kwam hij tot het inzicht, dat hij honderden jaren nodig zou hebben eer hij op deze wijze het geld bij elkaar had voor de verwerkelijking van zijn plannen. Hij liep reeds rond met het denkbeeld als officier bij de handelsvloot te gaan dienen, toen… de telefoonbel ging. Hij had eigenlijk geen lust de hoorn op te nemen, hij deed het toch en hoorde een stem, die hem zei: „Ik ben Lincoln Ellsworth…” Die nacht veranderde voor Amundsen alles. Ellsworth was een man met geestdrift en geld, een van de fijnste mensen, die ik ooit ontmoette. Hij was iemand, die geen vrees kende, hij was een athleet, een prachtige kameraad en vriend. Hij was een man van de nieuwe tijd. Hij bracht er Amundsen toe zich af te keren van de zee (en daarmede eindigt eigenlijk Amundsens geschiedenis voor dit boek) en zich tot het luchtruim te wenden. In 1925 vlogen zij bijna over de Pool; in werkelijkheid deden zij het een jaar later met generaal Umberto Nobile in een italiaans vliegtuig. Toen Nobile het alleen probeerde, verongelukte hij. Amundsen ontwierp terstond een plan om de Italianen te redden. Op 18 juni 1928 verliet Amundsens vliegtuig met Lief Dietrichsen als piloot Tromsö. Niemand hoorde ooit meer iets van het vliegtuig. Een grote ontdekkingsreiziger had een dood gevonden, welke hij zich niet schoner had kunnen wensen — moedig tot het laatste ogenblik toe, had hij de hoogste roem voor zich en zijn vaderland verworven. Maar de tijd vliegt snel. Wat gisteren nog een heldendaad was en als een sensatie door de wereldpers gaat, is vandaag al iets doodgewoons geworden. In regelmatig vliegverkeer kruisen de grote vliegtuigen over de Ijszee en over de Pool zelf. De Noordoostelijke Doorvaart is een scheepsroute geworden, waarover elke zomer hele vloten handelsgoederen en passagiers van en naar Siberië brengen. Zelfs de Noordwestelijke Doorvaart, slechts vier malen na Amundsen bedwongen, wordt thans nauwkeurig bestudeerd om te zien of zij geschikt is voor vrachtschepen. De moderne onderzoekingen van de Noordwestelijke Doorvaart hebben reeds meer geld gekost dan alle andere poolexpedities bij elkaar. De zeevaarders mogen hopen, dat hier een bruikbare route gevonden zal worden — en er is nauwelijks twijfel aan, dat men deze inderdaad zal vinden. Reeds markeren boeien, die bestand zijn tegen elke ijs-druk, vele ondiepten, die Amundsen eenmaal langs gekomen is en straks zal de Noordwestelijke Doorvaart tot de scheepswegen behoren, die door moedige pioniers gevonden, thans het welzijn van de gehele mensheid dienen. |