De Noordoostelijke Doorvaart

SONG:

EÉN zee is genoemd naar Barentsz en het is een grote, mooie zee. Maar het feit, dat Barentsz belangrijker maakt, dan enig ander, wiens naam met een of ander deel van de wereld verbonden is, is dat hij de eerste Europeaan was, die leerde te overwinteren in het gebied van de Noordelijke IJszee.

Meer dan 350 jaren zijn daarna vergaan. Maar niettemin wil het ons voorkomen, dat deze beminnelijke Nederlander, de onderzoekers, die thans in de poolgebieden werken, nader staat dan hij het de grote zeevaarders van zijn eigen tijd deed, van Columbus, over Drake tot Magelhaens. Wij weten niet precies wanneer hij geboren is, maar het zal in het midden van de zestiende eeuw, of kort daarvoor, geweest zijn op het westfriese eiland Terschelling. Hij kwam als scheepsjongen op jeugdige leeftijd op zee en bracht het tot kapitein van een amsterdams koopvaardijschip. Toen ging hij over op een zeehondenjager en verwierf zich meer kennis omtrent wind en water, weer en golven van het noorden dan enig andere zeevaarder van zijn dagen.

Hij was een wat eenzelvige man met een vierkante baard en stond bekend om zijn grote verstand en goede humeur en voor zijn grote zorg voor de bemanningen, toen de amsterdamse kooplieden op eigen houtje een handelsweg naar het oosten wilden vinden. Want zij vroegen zich af of er nog een andere route bestond als die van Vasco da Gama en Magelhaens. De Nederlanders, voormalige onderdanen van de spaanse koning, hadden zich in 1581 onafhankelijk verklaard. Wanneer zij langs de bekende wegen naar Indië gingen om er specerijen te halen, moesten zij ermede rekening houden, dat zij door de Spanjaarden opgebracht of vernietigd werden. Wat lag er meer voor de hand dan een andere weg te zoeken? Wellicht was het verre oosten ook te bereiken, wanneer men ten noorden van Europa en Azië koers zette naar het wonderland Oost-Azië. Barentsz werd voor de taak gesteld deze noordoostelijke route te ontdekken. (Pas in 1878—79 lukte het Nor-denskjöld van af de Bering Straat via de Noordoostelijke Doorvaart de Atlantische Oceaan te bereiken.)

In juni 1594 vertrok hij met een schip, dat niet veel verschilde in bouw en zeewaardigheid van die, waarin de grote spaanse en por-tugese ontdekkingsreizigers hun successen hadden bereikt. Maar hij geraakte in zulk zwaar pakijs, dat hij niet verder kon. Hij keerde terug naar Amsterdam, waar men een nieuwe en grotere expeditie voor het volgende jaar uitrustte.

Met zeven schepen ging hij in 1595 opnieuw naar het noordoosten. Een der schepen stond onder het bevel van Barentsz. Weer versperde het ijs de weg, thans reeds in de Witte Zee en van de inboorlingen — in rendierhuiden geklede Lappen — vernam men, dat elk jaar de zee volkomen toevroor. Het kon dus niet de weg naar China zijn. Het gevolg was, dat Barentsz weer naar huis ging, omdat hij vreesde in het ijs te zullen raken.

De vroedschap van Amsterdam stelden in 1596 weer twee schepen beschikbaar, maar zij wenste een andere commandant, liefst een man van betere afkomst dan Barentsz. Zij kozen Jacob van Heemskerk, een ervaren kapitein en uit een invloedrijke familie, welke niet gewoon was haar zonen naar zee te zenden. Voor die dagen had hij een goede wetenschappelijke opleiding genoten en hij had grote belangstelling voor de Noordelijke Ijszee. Hij en Barentsz bleken bij elkaar te kunnen passen. Van Heemskerk behandelde de oudere man als het werkelijke hoofd van de expeditie. Barentsz fungeerde als navigator en eerste stuurman. Het tweede, kleinere schip stond onder commando van Jan Corneliszoon de Rijp.

De geschiedenis van deze expeditie danken wij aan Gerrit de Veer, die op de monsterrol vermeld staat als „barbier-heelmeester”. Hij moet een vrolijke en bekwame kerel geweest zijn en zijn verhaal over de avonturen op deze reis werd tot een van de meest gelezen boeken van zijn tijd.

Mei 1596 gingen de beide schepen in zee. Aan de Noordkaap wilde Barentsz koers zetten naar het oosten, maar Van Heemskerk en De Rijp besloten nog verder naar het noorden te gaan. Verscheidene dagen lang ging de tocht door drijf ijs. Toen kwam een eiland in zicht, waarvan men nog nooit gehoord had. Een gedeelte van de bemanning ging aan land, om naar voedsel te zoeken. Zij geraakte in gevecht met een uitgehongerde ijsbeer, die twee mannen doodde alvorens Barentsz te hulp kon schieten. Barentsz legde het razende dier neer. Het eiland gaf men de naam van Bereneiland, welke het heden nog bezit.

Tien dagen later — nog steeds werd naar het noorden gevaren — kwam opnieuw land in zicht, dat hoge bergen droeg. Barentsz meende aanvankelijk, dat het een deel van Groenland was. Het werd — vanwege de bergen — Spitsbergen genoemd. Barentsz kon hier in elk geval een eeuwenoud raadsel ontsluieren: op Spitsbergen broedden geweldige hoeveelheden wilde ganzen, van welke men voordien nooit geweten had waar zij vandaan kwamen als zij als wintergasten aan de europese kusten verschenen.

Nu gingen Barentsz en Van Heemskerk naar het oosten; het kleinere schip van De Rijp werd teruggezonden naar Amsterdam, om daar te rapporteren hoe ver men in het noorden doorgedrongen was.

In juli kwam het lange eiland Nova Zembla in zicht. Met noordelijke koers volgde Barentsz de kust en rondde op 31 augustus Kaap Mauritius en voer de Kara-Zee binnen. Thans echter overviel de schepelingen een bittere koude, ijsbergen kwamen aandrijven en de zee was bedekt met reusachtige ijsschotsen. Het was augustus, maar de poolwinter was al in aantocht. „De wind blies zo onregelmatig, dat wij geen koers houden konden en bovendien waren wij doorlopend gedwongen te wenden en te keren, om het ijs uit de weg te gaan,” schrijft Gerrit de Veer.

Van vooruitkomen naar hun doel was ook weinig sprake. Begin september was het schip nog dicht onder de noordoostkust van Nova Zembla, toen een hevige sneeuwstorm inzette. Barentsz stelde voor in een kleine haven, die naderhand IJshaven genoemd werd, een toevlucht te zoeken, in de hoop van daaruit verder naar het oosten en in warmere wateren te kunnen komen, als de storm weer tot bedaren gekomen was. Doch reeds de volgende ochtend was het schip ingevroren. Thans bleef niets anders over dan in rust te overleggen hoe men hier de zware poolwinter zou kunnen doorkomen. Bij Gerrit de Veer kan men lezen hoe men in een goede stemming aan het werk ging. Gelukkig waren er tussen Barentsz en Van Heemskerk geen wrijvingen, hoewel zij geen van beiden zeker wisten wat zij moest doen.

Onder de leiding van de scheepstimmerman begonnen zij van drijfhout, dat zij voldoende op het eiland vonden, een huis te bouwen. De timmerman was de eerste, die op Nova Zembla stierf, maar naar de door hem ontworpen plannen werd toch verder gewerkt. De muren stonden en toen kwam men voor de taak, om het dak er op te zetten. En hoe moeilijk dit ook leek, toch slaagden de mannen er in: een van de grote scheepszeilen werd over het huis gelegd en aan de buitenkant met zand vastgelegd. Daarmede had het huis een dak, en een warm dak, want spoedig lagen sneeuw en ijs er dik op en dat biedt, zoals elke Eskimo weet, een uitstekende beschutting tegen de kou. In een scheepskachel werd in de hut, die uit één ruimte bestond, welke tien meter lang en zes meter breed was, hout gebrand — door een gat in het dak werd de rook een uitlaat gegeven via een bodemloos vat. Langs de muren werden slaapplaatsen ingericht en alles wat in het schip bruikbaar was, werd naar de hut gebracht, vooral ook de uit Amsterdam meegebrachte handelswaren.

Onder degenen, die in de winter ziek werden, behoorde ook Barentsz. Dicht bij het vuur werd een bed voor hem opgeslagen. De Veer deed alles om de mannen gezond te houden, door hen elke week een heet bad te laten nemen. Hij maakte een badkuip van een half vat en op de kachel smolt hij sneeuw. Alle mannen, die er nog toe in staat waren, hield hij voortdurend in beweging: zij moesten sneeuw scheppen voor het badwater en hout aanslepen.

Zoals begrijpelijk is, was de voeding niet al te best, maar zij hadden genoeg scheepsbeschuit, pannekoeken en wat wijn. Zij vingen veel sneeuwvossen in vallen en hadden een, overigens niet al te smakelijke, stamppot met vossenvlees. Zij gebruikten de huiden, om jassen, petten en schoenen van te maken.

Hoewel er buiten een wilde sneeuwstorm loeide, vierden zij toch op 6 januari Driekoningen. De Veer maakte muziek, men dacht allerlei grappen uit en benoemde zelfs voor een dag een eiland-koning. In weerwil van De Veers bemoeiingen stierf in januari een tweede man.

Toen in maart de zon doorkwam en het ijs begon te breken, overlegden Barentsz en Van Heemskerk met elkaar hoe zij naar het vaderland konden terugkeren. Het schip was door het ijs echter zo beschadigd, dat er niet aan te denken viel het weer vlot te maken. Barentsz en Van Heemskerk besloten uit het rijkelijk aanwezige scheepshout twee open boten te bouwen en met deze eerst langs de kust van het eiland te varen, vervolgens naar het vasteland van Rusland en vandaar langs de route van 1595 westwaarts te gaan. Het zou voor open boten een zware tocht worden, maar een andere kans bestond er niet.

Pas in juni konden zij vertrekken. Kort daarvoor schreef Barentsz een verslag der gebeurtenissen in drievoud; voor elke boot een exemplaar en het derde verstopte hij in een lege kruithoorn in de schoorsteen. Wanneer zij allen verloren zouden gaan, zou misschien een ander de weg ontdekken en het document vinden.

Barentsz was reeds zo ziek, dat hij niet meer lopen kon. Hij werd op een slee naar de boot gebracht. Telkens legden de mannen aan en ontstaken een vuur, om zich te warmen en eten te koken. Maar met Barentsz ging het steeds slechter. Op 28 juni 1597 stierf hij. De Veer schreef, dat hij „in een plotselinge aanval stierf”. Op dat ogenblik bevonden de boten zich aan het zuidelijke einde van Nova Zembla, dicht bij de kust van het vasteland.

Gedurende drie maanden worstelden de overlevenden zich voorwaarts. De boten raakten lek, maar zij durfden niet te landen uit vrees voor de woeste poolijsberen, die hen stellig zouden aanvallen, en die zij steeds zagen. Het was meestentijds zeer koud, maar eindelijk werd op een warmere dag een klein eiland bereikt, waarop geen ijsberen waren. Hier liet Van Heemskerk alle geredde handelswaren uitpakken, drogen en daarna weer zorgvuldig inpakken, want hij was voornemens, om wat de amsterdamse heren hem toevertrouwd hadden, weer in goede orde terug te brengen. Tenslotte bereikten zij enige vissersdorpen, die door Russen bewoond waren en tot hun grote verbazing vonden zij daar De Rijp en zijn mannen. Hun schip was van de Noordelijke Ijszee in de Witte Zee gedreven door de wind en de mannen hadden daar overwinterd — aangenaam genoeg, dank zij de hulp der Russen. Thans waren de beide delen van de expeditie weer herenigd. Eind oktober gingen zij terug naar Nederland.

Er is nog een merkwaardig naspel. Voor zover bekend is ging niemand naar de ijshaven op Nova Zembla binnen de 274 jaren, nadat Barentsz en Van Heemskerk er geweest waren. Maar in 1871 vond een noorse zeehondenjager het huis, dat zij gebouwd hadden, nog vrijwel in dezelfde staat, als toen de mannen van de expeditie van Barentsz en Van Heemskerk het verlieten. Daar stond het halve vat, waarin de Hollanders zich gebaad hadden, in een hoek stond een geweer en in de schoorsteen hing in de kruithoorn Barentsz laatste brief. Al deze getuigen van een koene vaart berusten thans in het Rijksmuseum te Amsterdam.

De overwintering van de Barentsz-expeditie op Nova Zembla. Het interieur van het „Behouden Huys”. Links op de prent ziet men de door Gerrit de Veer beschreven badkuip. Uit de duitse bewerking van Gerrit de Veer’s „Drie seylagiën”, 1598.

(Ned. Hist. Scheepvaart Museum)

http://moonpub.net/Graphics/behoudenhuis1.jpg

De overwintering van de Barentsz-expeditie op Nova Zembla. Het interieur van het „Behouden Huys”. Links op de prent ziet men de door Gerrit de Veer beschreven badkuip. Uit de duitse bewerking van Gerrit de Veer’s „Drie seylagiën”, 1598.

(Ned. Hist. Scheepvaart Museum)




Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *