Alles Voor De Wetenschap

SONG: Twee Miljard Jaren Geleden GEDURENDE de jaren, dat Engelands amerikaanse koloniën ruzie maakten met het moederland en er tenslotte in slaagden hun onafhankelijkheid te krijgen, stond een engelse zeeman op, als een volkomen nieuwe figuur, niet alleen tussen zijn tijdgenoten, maar voor alle tijden. Hij was de eerste man, die menselijke betrekkingen aanknoopte met primitieve volken en hij was ook de man, die zich om zijn bemanning bekommerde en andere bedoelingen koesterde dan land en rijkdommen te veroveren. Het was James Cook.

Cook werd geboren in 1728 te Yorkshire in Engeland als een van de vele kinderen van een arme werkman. Toen hij dertien jaar oud was deed zijn vader hem in de leer bij een koopman in garen en band. Maar James trok naar zee. Een scheepsjongen was in die dagen het minste van het minste, maar deze scheepsjongen greep elke gelegenheid aan, om te leren en het weinige geld, dat hij had besteedde hij aan de koop van boeken over navigatie en astronomie.

Het duurde niet lang of hij was een kundig zeeman, die wat geld verdiende, zodat hij zich nog meer boeken kon aanschaffen en op zeven en twintigjarige leeftijd, toen hij dienst deed op de Eagle van de britse marine, bracht hij het, dank zij zijn kennis, tot onderofficier.

Toen hij naar Canada moest onderscheidde hij zich door het in kaart brengen van de wateren rondom Newfoundland, Labrador en de St. Laurensbaai. Hij gaf ook een nauwkeurige waarneming van een zonsverduistering in 1766, boven Newfoundland. Deze werkzaamheden waren de aanleiding, dat hij bevorderd werd tot luitenant ter zee en de aandacht trok van de Royal Society, de belangrijkste groep geleerden der wereld. Het was zó ongewoon,
dat een zeeman belangstelling toonde voor astronomie, dat, toen de Royal Society en de Admiraliteit gemeenschappelijk besloten een expeditie naar de Grote Oceaan te zenden, om de eclips van Venus over de zon te bestuderen, James Cook gekozen werd tot kapitein.

Voor de voorbereidingen tot deze reis geëindigd waren, keerde admiraal Wallis uit de Grote Oceaan terug met verhalen over het aardse paradijs Tahiti. Dat van deze verhalen wel iets waar moest zijn, achtte men bewezen door het feit, dat tachtig man van Wallis’ equipage alle moeite deden, om er met de Endeavour weder heen te gaan, om nogmaals naar dit gelukkige eiland te kunnen komen, waar astronomische waarnemingen zouden plaatsvinden.

Cook voerde enige nieuwigheden in. Zo stapte hij er niet van af, om levende schapen en geiten mee aan boord te nemen, hetgeen een storm van kritiek deed losbarsten. Hij was van mening, dat vers voedsel de scheurbuik zou voorkomen — scheurbuik, de schrik van alle zeelieden — en daarom voor lange reizen onontbeerlijk was. Enkele schitterende geleerden voegden zich bij de expeditie, voornamelijk plantkundigen, en Cook zorgde er voor, dat ook twee kunstenaars de reis meemaakten.

Op 26 augustus 1768 voer de Endeavour van Plymouth uit. Op 21 januari van het volgende jaar werd Kaap Hoorn bereikt. Het onderzoek van Vuurland was de eerste taak. De natuurvorsers gingen aan land en deden al spoedig een bijzondere ervaring op. Zij beklommen een berg, waar het eensklaps zo koud werd, dat zelfs de zweedse geleerde Daniël Solander, die in Lapland gereisd had, verstijfde.

De koude was zo hevig, dat de mannen twee dagen nodig hadden om van de berg weer naar beneden te komen. Twee negers, die als bedienden aanwezig waren, vonden de vriesdood. Na deze gebeurtenis geschiedde er niets bijzonders, totdat de expeditie in mei Tahiti bereikte. Zij werden er hartelijk welkom geheten, in het bijzonder toen de inwoners verscheidene oude vrienden van Wallis’ expeditie herkenden. Deze goede verstandhouding bleef gedurende het gehele verblijf van drie maanden van de Endeavour. Tahiti was gezegend met een schitterend klimaat en de waarnemingen van Venus werden uitstekend volbracht en verschaften waardevolle gegevens omtrent de afstand tussen aarde en zon.

Bovendien hadden de mannen van de wetenschap een schitterende gelegenheid om de gewoonten en het dagelijks leven van de inboorlingen te bestuderen. De gehele groep eilanden werd bovendien in kaart gebracht. Hier brak Cook ook, als eerste, met het ongelukkige gebruik om nieuw ontdekte eilanden en landstreken naar kortingen en staatslieden te noemen, hetgeen vaak aanleiding tot misverstanden gaf. Dikwijls kwam een onderzoeker ergens, niet wetende dat vóór hem er al een ander geweest was. Hij gaf het dan op zijn eigen houtje een naam, gewoonlijk ter ere van een koning of een staatsman uit zijn eigen land, zoals Wallis Tahiti genoemd had „Koning George Eiland”.

Maar Cook vroeg de inboorlingen naar de werkelijke namen van de plaatsen en tekende deze op zijn kaarten aan. Toen er voor de gehele groep eilanden geen naam bleek te bestaan, noemde hij deze groep Society Islands (Genootschapseilanden), ter ere van de Royal Society, die de initiatiefneemster van zijn expeditie was. In weerwil van zijn bemoeiingen behoorden de eilanden echter aan Frankrijk; de groep bestond uit twaalf eilanden, geschat op 637 vierkante mijlen, waarvan Tahiti er 600 besloeg.

Maar Cook moest verder — zeer tot leedwezen van hemzelf en van zijn mannen. De vrouwen hadden zich vriendelijk betoond en tussen hen en de mannen was ook een hechte vriendschap ontstaan. Een van de hoofdmannen van Tahiti, een zekere Tupia, een soort heilig man, verklaarde zich bereid de expeditie met zijn jonge zoon te begeleiden. Zij zouden later van groot nut blijken te zijn.

Cook zeilde precies naar het zuiden tot hij de veertigste zuidelijke breedtegraad bereikte zonder een ander eiland te zien dan het afgelegen Tubuai. Hij stuurde naar het westen en kwam op Nieuw-Zeeland, waar reeds eerder een nederlands ontdekkingsreiziger in deze streken, Abel Tasman, geweest was. Evenals Tasman vroeg Cook zich af of Nieuw-Zeeland wellicht behoorde tot het geheimzinnige Terra Australis Incognita en hij besloot deze vraag te beantwoorden. De volgende zes maanden besteedde hij met het omzeilen van Nieuw-Zeeland en het bleek, dat Nieuw-Zeeland uit twee eilanden bestond, die door een zeestraat van elkaar gescheiden waren; de straat werd naderhand naar hem genoemd.

De inboorlingen waren in het begin onvriendelijk, maar Tupia ontdekte spoedig, dat zij hem konden verstaan, en als tolk en verbindingsman slaagde hij er in de betrekkingen te verbeteren. Cooks natuurlijke mildheid en zijn wens naar vrede werden door de Maoris als een vijandelijk gebaar uitgelegd: zij vielen de Engel-sen aan en deze zagen zich in zelfverdediging genoodzaakt om een aantal vijanden neer te schieten.

Cook kwam op de gedachte om een paar inboorlingen gevangen te nemen, om hun te tonen, dat de Engelsen geen slechte bedoelingen hadden, en hun dan weer naar hun landgenoten te laten terugkeren. De bemanning van een kano werd overweldigd, waarbij helaas vier Nieuw-Zeelanders om het leven kwamen; de overige drie nam Cook aan boord. Tenslotte gelukte het Tupia hen van de goede bedoelingen van de Engelsen te overtuigen. Zij werden overladen met geschenken, zij lachten en zongen en beloofden hun landslieden te vertellen, dat de bezoekers fijne kerels waren. De volgende dag ging Cook met een aantal van zijn mannen aan land.

De drie Xieuw-Zeelanders deelden hun stamgenoten mede, dat zij het aan boord heel goed gehad hadden en toen Tupia nog vertelde, dat de Engelsen nooit mensenvlees aten, was alles in kannen en kruiken. De Xieuw-Zeelanders bezochten nu vrij het schip van Cook, maar de goede verstandhouding werd verstoord, toen enkele inboorlingen zich van Tupia’s kleine zoon meester maakten, hem in hun boot sleurden en de plaat poetsten. De Engelsen schoten op de vluchtenden en verwondden enkele van hen. Tupia’s zoon maakte van de verwarring gebruik, sprong in het water en kon gered worden.

Dit voorval versterkte de Engelsen in hun mening, dat de Nieuw-Zeelanders inderdaad kannibalen waren. Cook verbood echter alle vergeldingsmaatregelen. De plaats, waar de Endeavour bij deze gelegenheid lag, heet thans Kidnappers Point. (De zuidpunt van Hawke Baai op de zuidoostkust van het Noord Eiland.)

De toegevendheid van Cook werd beloond. De betrekkingen tussen de Engelsen en de inlanders werden steeds beter en spoedig was het mogelijk dag en nacht in hun nederzettingen te verblijven en hun doen en laten te bestuderen. Cook zegt, dat de vrouwen en meisjes ijdel waren. Zij beschilderden hun gezicht met rode oker, die met olie vermengd was en daar de nieuwzeelandse dames zich elke dag opnieuw opmaakten, liepen vele matrozen van Cook doorlopend met rode neuzen, een gevolg van de landsgewoonte om liefde te betonen door de neuzen tegen elkaar te wrijven.

Hoewel de Nieuw-Zeelanders voortdurend stalen en hun kano’s ook wel de Endeavour aanvielen, stond Cook niet toe, dat zijn mannen de inboorlingen kwaad deden. Hij verlangde een onbeperkte eerbied voor de persoon en de eigendommen. En dat het hem met dit bevel ernst was, blijkt uit het feit, dat hij drie matrozen liet geselen, omdat zij zoete aardappelen gestolen hadden. Twee van hen kregen met de kat-met-negen-staarten twaalf slagen doch de derde, die verklaarde, dat hij niet inzien kon iets misdreven te hebben, omdat het toch wilden waren, van wie de zoete aardappelen waren gestolen, ontving er nog eens twaalf bij, opdat het goed tot hem doordrong, dat hij iets verkeerds op zijn geweten had.

Cook was niet alleen de eerste Europeaan, die op deze wijze een einde maakte aan de rassendiscriminatie, maar hij was ook een uitmuntend waarnemer. De kaarten, die hij, te zamen met de aan hem ondergeschikte astronoom Charles Green, getekend heeft, zijn meesterstukken van nauwkeurigheid. Ook de beide natuurkundigen, Joseph Banks en de Zweed Solander, verrichtten waardevolle arbeid op botanisch en zoölogisch gebied; bijzonder belangrijk waren hun waarnemingen omtrent de volksgebruiken, want weldra zou de europese invloed menig oud gebruik doen verdwijnen.

Na zijn arbeid in maart 1770 op Nieuw-Zeeland voltooid te hebben, was Cook voornemens weer recht naar het westen te zeilen, teneinde te onderzoeken of Terra Australis Incognita werkelijk bestond. Maar hij wist dat zijn schip in een niet al te beste conditie was en dat de winter in dat deel van de wereld op komst was. Zo besloot hij naar Tasmanië te gaan, vervolgens de kust van het toentertijd vrijwel geheel onbekende Nieuw-Holland — het huidige
Australië — te volgen, en tenslotte om Kaap de Goede Hoop naar huis terug te keren.

Een van de plaatsen, die hij aandeed, noemde hij Botany Baai (vlak ten zuiden van het huidige Sydney), omdat de botanicus Banks in de wolken was over de volkomen onbekende planten en dieren, die hij daar vond. Engeland vestigde hier later een strafkolonie. De inboorlingen waren er zo schuw, dat zij niet eens de geschenken, welke voor hen op het strand gelegd werden, durfden aan te raken.

Na een schat aan allerlei plantensoorten aan boord genomen te hebben, voer de Endeavour verder, duizend mijlen langs de oostkust van Australië. Hier toonde zich Cooks zeemanschap in haar ware grootte, want zijn weg was bezaaid met rotsen en gevaarlijke riffen. In juni stootte het schip op een koraalrif. Cook liet de kanons en alles wat nog meer zwaar was, van boord brengen, teneinde het schip bij vloed weder vlot te krijgen. Maar het schip was lek geslagen en de gezamenlijke pompen konden niets uitrichten.

Een onderofficier stelde voor het lek met een oud middel zichzelf te laten stoppen, door van buiten een zeil, gevuld met zaagsel en schapenmest voor het gat te houden. Door de stroom in het gat zou de prop er vanzelf worden ingezogen. Op deze wijze gelukte het inderdaad de Endeavour weer vlot te krijgen. Cook liep een baai binnen, waar het schip op het strand gezet en de schade definitief hersteld kon worden.

Voor de eerste keer brak thans scheurbuik aan boord uit. Tupia werd er het ergst door bezocht. Hij ging het bos in, waar hij planten en vruchten verzamelde en ving vis uit de zee — spoedig waren hij en de andere zieken genezen, met uitzondering van de astronoom Green, die weigerde zich te verlagen tot een wilde en… stierf.

Met de weder zeewaardig gemaakte Endeavour ging het weer noordwaarts. Het gezamenlijke land stelde Cook onder de heerschappij van de britse kroon en noemde het Nieuw-Zuid-Wales. Verder voer hij, westwaarts door de zeestraat, die in 1606 reeds door de Spanjaard Torres gevonden was, en bereikte Nieuw Guinea.

Cook stond op het standpunt, dat de Hollanders dit land reeds voldoende onderzocht hadden en beschouwde zijn taak als vervuld.

Op de terugreis werd Batavia aangedaan, waar de Endeavour grondig nagekeken werd. In deze „ongezondste haven ter wereld” werden de mannen door malaria overvallen. Tien stierven, waaronder Tupia, zijn zoon en de scheepsarts. Alleen een oude zeerob bleef van de koorts verschoond. Deze was zeventig of tachtig jaar oud en was voortdurend dronken. Dit was een belangwekkend probleem voor de geneesheren te Batavia en later ook in Engeland. Was de man onvatbaar voor de koorts wegens zijn hoge leeftijd of omdat hij altijd zoveel gedronken had? Het duurde ongeveer drie maanden tot de overlevenden weer zo ver waren, dat de thuisreis aanvaard kon worden, hetgeen kort na Kerstmis 1770 geschiedde. Op de reis om Kaap de Goede Hoop deed zich aan boord opnieuw scheurbuik voor, die weder doden eiste. In totaal vergde de reis, die Cook met 58 mannen begonnen was, aan dertig mensen het leven.

Juli 1771 was de Endeavour in Londen terug, na een tocht van drie en veertig maanden. De wetenschappelijke resultaten trokken belangstelling over de gehele wereld en de engelse regering besloot een tweede expeditie uit te rusten teneinde het raadsel van het Terra Australis Incognita op te lossen. Het was duidelijk, dat James Cook de eerst aangewezen man was om deze nieuwe tocht te leiden, thans met twee schepen, de Adventure en de Resolution.

Na een jaar was hij met de voorbereidingen gereed. Hij vergat niet, dat op de eerste reis vers fruit en groente de scheurbuik had helpen bedwingen. Deze keer zou hij naar de Zuidelijke Ijszee gaan en het werd een punt van bespreking of de scheurbuik niet verergerd werd door de koude, want men was tot de ontdekking gekomen, dat de ziekte zich vooral voordeed bij de reizigers in de Noordelijke Ijszee en op walvisvaarders. Cook nam dus maatregelen, dat hij gedurende zijn nieuwe reis in staat zou zijn van tijd tot tijd vers fruit en groente in te slaan. Hij begon de reis met 118 man, waarvan hij er slechts 4 verloor en de weinige gevallen van scheurbuik, die zich voordeden, werden gemakkelijk bedwongen.

De tweede expeditie van Cook begon 13 juli 1772. Eind oktober bereikte hij Kaapstad, waar meer geleerden zich bij de expeditie voegden. Toen ging de tocht recht naar het zuiden, de Zuidelijke Ijszee in. Weldra dreven er dikke en grote ijsschotsen en was er een zware mist — dit was op vijftig graden zuiderbreedte. Verdergaan leek uitermate gevaarlijk. Cook zond een aantal mannen het ijs op, om onderzoekingen te doen. Maar deze onderneming kostte bijna allen het leven en Cook zag er daarom van af om haar te herhalen.

Toen ging het in noordoostelijke richting en vervolgens weer naar het zuiden. Op 17 januari 1773 bereikte Cook als eerste ontdekkingsreiziger de zuidpoolcirkel. Dik ijs verhinderde hem verder te gaan op 67 graden zuiderbreedte en hij verloor ook het contact met de Adventure. Maar volgens afspraak vonden de beide schepen elkaar twee maanden later weer terug bij Nieuw-Zeeland. Toen gingen zij naar Tahiti, waar Cook een even vriendelijke ontvangst ten deel viel als op de eerste reis.

In de lente werd de reis voortgezet. De schepen hadden rijkelijk proviand aan boord, er waren niet minder dan driehonderd varkens en veel gevogelte en kokosnoten. De beide schepen werden weer gescheiden, doch thans vonden zij elkaar niet meer terug. De Adventure gaf de tocht op en kwam in Londen twee weken voor de Resolution aan.

Weer kwam Cook bij de zuidpoolcirkel, thans op 147 graden westerlengte. Wederom verhinderden sneeuw en ijs — op een breedte van 67 graden en 31 minuten — verder zuidelijk varen. Cook probeerde het nu in oostelijke richting en hij kwam op 71 graden en tien minuten. Hier was verder gaan echter een onmogelijkheid. (Pas in 1823 kwam Weddell nog zuidelijker.) Er was enorm veel ijs. Zeilen en tuigage bevroren. De koude drong de mannen door merg en been. Men was verheugd weder de noordelijke koers te kunnen nemen om aan al dit ijs te kunnen ontsnappen. Van het zuidelijke continent was ook hier geen spoor te ontdekken.

Cook begreep, dat zijn mannen behoefte hadden aan zon en aan vers fruit. Hij stuurde aan op het Paaseiland, waar hij op 9 maart 1774 aankwam. Hij verbleef er gedurende drie weken en bestudeerde met zijn mannen van de wetenschap het merkwaardige eiland, in het bijzonder de stenen monumenten, die over het gehele eiland gevonden werden.

Van het Paaseiland voer hij langs de Marquesas weer naar Tahiti. Hier zagen zij, dat de gehele vloot van de eilanden zich had verenigd om ten oorlog te trekken tegen een naburig eiland: 160 dubbele kano’s, die elk een lengte hadden van 30 meter, bestemd voor de soldaten, en 170 kleinere boten, die bestemd waren voor het transport — er waren zelfs hospitaalschepen bij met bedden van bananenbladeren voor de gewonden.

Cook wachtte het uitbreken van de vijandelijkheden niet af en zeilde naar het westen, waar hij een kleine groep eilanden vond, die tegenwoordig de Cook-Eilanden heten. De bevolking bestond uit Melanesiërs, die echter in het geheel niet leken op de beminnelijke Polynesiërs. Vier dagen later bereikte Cook een groot eiland, dat hij de naam van Nieuw-Caledonië gaf. De bevolking aldaar bezat geen varkens, geen geiten, geen honden, geen katten. Cook bood hen varkens en honden aan. Vervolgens zeilde hij naar Nieuw-Zeeland in een laatste poging om de Adventure weer te ontmoeten, maar zij was al lang daarvoor vertrokken.

Na drie weken maakte Cook zich gereed om de thuisreis te aanvaarden, oostwaarts over de Stille Oceaan naar Zuid-Amerika. In januari 1775 bereikte hij Kaap Hoorn, hij vervolgde zijn reis in oostelijke richting en kwam bij een klein eiland dat hij Zuid-Georgië noemde. Hij boog af naar het zuid-oosten om te zien of daar land was, maar hij ging niet verder dan tot op 60 graden Z.B., waar hij een kleine groep van met ijs bedekte eilanden ontdekte, die hij de New-Sandwich-Eilanden noemde.

Toen zijn schip tenslotte op de lengte van Kaap de Goede Hoop gekomen was, kon Cook met de hand op zijn hart verklaren, dat hij om de zuidpool gevaren was, zonder het geringste bewijs voor het bestaan van het Terra Australis Incognita gevonden te hebben. Aan het doel van de expeditie was voldaan. In juli was hij terug in Engeland, na een reis van drie jaren en achttien dagen.

De expeditie bracht meer wetenschappelijke en geografische gegevens mee naar huis dan ooit tevoren geschied was. Cook werd door het land als een held ingehaald en gekozen tot lid van de Royal Society.

De regering had een nieuw werk voor hem. Het was al geruime tijd van menigeen de droom om een weg te vinden tussen de Atlantische Oceaan en de Grote Oceaan ten noorden van Amerika. James Cook, de grote zeeman, kreeg opdracht tot dit onderzoekingswerk. In de zomer van 1776 zeilde hij met twee schepen, de Resolution en de Discovery uit. Hij had veel runderen, schapen, geiten en paarden bij zich. De route voerde om Kaap de Goede Hoop en dan ten zuiden van Australië en Tasmanië naar de oude ankerplaats in Nieuw-Zeeland. Van hier zeilde Cook noordwaarts, bezocht veel eilanden en kwam tenslotte in juli 1777 weer op zijn geliefde Tahiti. Hij slaagde er in zijn oude vriend, koning Otu, te overreden als tegenprestatie voor het medegebrachte vee, geen mensen meer aan de góden te offeren.

Tegen het einde van het jaar werden de Genootschapseilanden verlaten. Met Kerstmis kwamen de schepen bij een klein, onbewoond eiland, waar bijzonder veel schildpadden waren. Hij noemde het Christmas-Eiland. Van hier uit werd de koers noordwaarts genomen, want toen begon het gedeelte van de reis, dat de vervulling van de opdracht moest brengen.

Eind januari kwam hij bij een groep eilanden, die 250 jaar tevoren reeds door de Spanjaarden bezocht waren, maar die men sedertdien vergeten had. Cook noemde ze de Sandwich-Eilanden; wij kennen hen als de Hawaii-Eilanden. De bevolking achtte hij er meer beschaafd dan op andere eilanden, zij bezaten een goed georganiseerd boerenbedrijf en waren zeer begerig om nieuwe dingen te leren. Zij beschikten over enkele ijzeren gereedschappen — hetgeen bewees, dat zij reeds met Europeanen in aanraking geweest waren — zij waren dan ook de nakomelingen der overlevenden van het oude spaanse bezoek.

Verder zeilende zag Cook de kust van Noord-Amerika, ten zuiden van de Columbiarivier, de plaats waar sir Francis Drake geweest was op zijn wereldreis van 1577/1580. Op het Vancouver-Eiland werden de schepen nagekeken. Langs de kust van Alaska ging het door de Beringstraat. Daarmede werd Cook de eerste wereldreiziger, die de noord- en zuidpoolcirkel overschreed. Maar het was onmogelijk verder te gaan. Zware ijsblokken versperden elke weg naar het noorden. Na enkele der Aleoeten-Eilanden in kaart gebracht te hebben, keerde Cook terug naar de Hawaii-Eilanden. (Pas in 1850/53 lukte het Mac Clure om de Noordwestelijke Doorvaart te vinden ten noorden van Canada. In 1903 was Amund-sen met de Gjoa de eerste, die deze route geheel per schip bereisde en pas in 1944 lukte het een Canadees de Noordwestelijke Doorvaart in één seizoen af te leggen.)

Ongeveer een jaar nadat Cook deze eilanden voor de eerste keer gezien had, landde hij in de Karakaguabaai. De inlanders dachten, dat hij een god was, die hen lang, lang geleden verlaten had met de belofte, dat hij eenmaal op een drijvend eiland vol varkens, honden en kokosnoten zou terugkeren. Koning Tiriebu schonk Cook schone gewaden en hoofddeksels, die versierd waren met kleurige veren — en hij wisselde zelfs zijn naam met de ontdekkingsreiziger, hetgeen de hoogste eer was, die de vorst te bewijzen had.

Tot de afreis der schepen in februari 1779 bestond tussen de inboorlingen en de zeelieden van Cook de beste verstandhouding. Maar nauwelijks waren de schepen uitgezeild of zij geraakten in een zware storm, welke hem noodzaakte naar de baai terug te keren. Maar hoe was hier alles veranderd. Geen kano kwam de schepen tegemoet om handelswaren te ruilen en geschenken aan te bieden. Geen mens was te zien. De koning had de ankerplaats verlaten en deze voor „taboe” verklaard. Niemand mocht zich hier nog laten zien.

Dit taboe zou voor Cook de ernstigste gevolgen met zich meeslepen. Enige zeelieden bepraatten de Hawaii-vrouwen om het taboe te breken en met hen samen te komen in de verboden baai. Hun mannen merkten echter wat er gebeurd was en de volgende ochtend was de kotter, waarin de matrozen aan land gegaan waren, verdwenen, Cook liet zich thans aan de wal brengen om de koning te verzoeken de boot terug te geven. Slechts een paar bewapende matrozen vergezelden hem. Reeds had de koning zich bereid verklaard aan boord van de Resolution te komen, om daar verder te onderhandelen, toen een van zijn vrouwen hem er voor waarschuwde niet met de vreemdelingen mede te gaan. De koning talmde, iemand schreeuwde, dat een voornaam inboorling vermoord was.

Dit leidde tot een handgemeen. De oorlogskleding werd door de inboorlingen aangetrokken. Strijdend trok Cook met zijn mannen, van wie vier gedood werden, naar zijn schip terug.

Niemand waagde het Cook aan te vallen zolang hij oog in oog met de koning stond. Maar toen keerde hij zich om, teneinde zijn mannen te bevelen niet langer te schieten. Hij wenste de vrede. Op dat ogenblik sprong een van de inboorlingen op hem toe. Een slag trof hem, daarna werd hij doorstoken. Het overwinningsgeschreeuw daverde door de lucht. Cook stortte in het water, zijn lichaam werd door talloze speersteken doorboord. Toen trokken de inlanders het dode lichaam aan boord van hun schepen. Dit alles geschiedde op 14 februari 1779.

Cook had zijn mannen steeds weer opnieuw ingeprent hoe zij met de inboorlingen moesten omgaan. En zij waren er zo van doordrongen, dat zij zelfs thans geen poging ondernamen om de dood van hun grote leider te wreken. De volgende dag leverden de inboorlingen zijn overblijfselen uit. De inboorlingen hadden hem verbrand en het was hoofdzakelijk as, dat de mannen kregen.

Zonder Cook ondernam de expeditie opnieuw een poging om de Noordwestelijke Doorvaart te vinden. Maar de mannen slaagden er niet in. Kapitein Clero, van de Discovery, leidde de expeditie naar Kamchatka, waar hij stierf en luitenant ter zee King bracht de schepen via Kaap de Goede Hoop naar huis, meer dan vier jaren nadat zij uit Engeland vertrokken waren.

James Cook komt de eer toe de moedigste en bekwaamste zeeman te zijn, die het britse rijk ooit bezeten heeft. Gedurende de korte tijd van tien jaren heeft hij meer dan iemand voor of na hem gedaan ten aanzien van onderzoekingen en het in kaart brengen van land en water. Hij was de eerste leider van een waarlijk wetenschappelijke expeditie. Het is de ironie van het lot, dat juist hij, die altijd gestreefd had naar begrip voor en vrede met de inboorlingen, door hen vermoord werd.




Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *