Bevolkingsprobleem


SONG: Als Een Vis In Het Water
Opnames zijn nog niet begonnen dus voorlopig maar de sample-tune. Wordt ongetwijfeld een komische song – als een vis in het water, happy en blij …


 Plankton is een verzamelnaam voor organismen die voornamelijk zwevend in het water leven, en zodoende voor hun (passieve) verplaatsing vooral afhankelijk zijn van de heersende stromingen, in tegenstelling tot nekton, dat zichzelf actief kan verplaatsen, onafhankelijk van de stromingen. De term werd voor het eerst gebruikt door Victor Hensen in 1887 voor alle microscopische planten en dieren kleiner dan 200 nm die zich slechts passief voortbewegen in de waterstromen. Een aantal planktonsoorten kan zich wel actief verticaal in de waterkolom verplaatsen in een dag-en-nachtritme.

Evenals het land kent het water ongastvrije plaatsen, waar geen enkel leven gedijen kan. Maar waar de levensvoorwaarden gunstig zijn, wat het geval is over veel grotere gebieden dan op het land, daar zijn de bevolkings-spanningen verschrikkelijk. Hier schijnt de natuur een soort van cafetaria geschapen te hebben, waar de ene soort de andere in grote hoeveelheid verslindt, klaarblijkelijk met geen ander doel dan weer een ander te voeden, die op zijn beurt weer de bijzondere maaltijd vormt voor een vierde — en zo tot in het oneindige verder.

Het is mogelijk het spoor te volgen van de gehele langzame levensontwikkeling door de verschillende stadia van deze gastronomische kringloop. Aan de basis van de ganse bevolking — want zij waren er het eerst — staan microscopische eencellige vormen, die diatomeeën genoemd worden. Zij volbrengen de functie van het omzetten van water en mineralen in voedsel met behulp van zonlicht. Zij dragen een zeer dunne, zwakke, maar harde huid van mineraal. In grote gedeelten van de oceaan zijn de diatomeeën zó veelvuldig, dat een druppel water, als deze zeer vergroot wordt, op een zonnestraal lijkt in een stoffige kamer, vol van kleine lichaampjes, die met elkaar dansen en hossen.

Diatomeeën zijn de aantrekkingskracht voor de niet veel grotere dieren naar die gedeelten van de zee, waar het elementaire voedsel gevonden wordt en vreemd genoeg is dit in koud en niet in warm water. Hier verzamelt zich een brede bevolking van kleine wezens, die er uitzien als wormen of als stukjes gelei of als pluisjes of als kleine garnalen — en deze doen zich allemaal te goed aan de algen en kleinere dieren, die door de diatomeeën vetgemest zijn. En al deze wezens worden zo door elkaar gemengd, dat ik ze gezien heb als een tastbare, zichtbare laag, uitgespreid zelfs over oppervlakten van mijlen water. Deze massa staat bekend onder de naam plankton, afkomstig van het griekse woord voor zwerver, want geen der afzonderlijke delen, waaruit zo’n massa bestaat, heeft enige onafhankelijke beweging van zichzelf — het geheel drijft eenvoudig op de winden en de golven en de getijden.

Het plankton schijnt de oorzaak te zijn van het verschijnsel dat de betrekkelijk ondiepe wateren de grootste bevolkingen handhaven. Op het land hebben de warme, vochtige gebieden van de tropen de weelderigste ontplooiing van leven, maar in de zee, met voorbehoud van een paar uitzonderingen, geschiedt dit in de koelere wateren en de meer gematigde regionen. De tropische zeeën hebben een grote voorraad, natuurlijk, maar hun gemiddelde bevolking is lang niet zo groot. Het leven plant zich sneller en in groter verscheidenheid voort in warm water, maar niet in zulk een grote hoeveelheid. Het verschil blijkt toegeschreven te moeten worden aan het plankton, dat het voedsel is voor alles wat zich in het water beweegt, direct of indirect — en in de tropen groeit het niet in zulke grote kwantiteiten.

Ook de mensen kunnen van plankton een maaltijd krijgen. Het is eens geprobeerd in het noordelijk gedeelte van de Noordelijke Ijszee. Ik heb het gekookt gezien. Het werd rood als kreeft en vormde een soort pap, die met een lepel gegeten kon worden.

De groei van plankton in koel tot koud water is minder gebaseerd op zijn voorliefde voor lage temperaturen dan op het feit, dat in koud water het mineraalgehalte hoger is, speciaal stikstof en fosfor, waaraan plankton zo’n grote behoefte heeft. Dit maakt het voor diatomeeën gemakkelijker om te gedijen.

Omdat plankton zo veelvuldig voorkomt, worden de grote scholen vis gevonden in gematigde en zelfs koudere temperaturen. Kabeljauw en haring zijn hoofdzakelijk bewoners van het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Noordelijke Ijszee.

Toen Charles Darwin zich op zijn beroemde reis aan boord van de Beagle bevond, was een van zijn onvergetelijkste ervaringen de plotselinge verschijning van een enorme zee-bevolking op het ogenblik, dat het schip van de warme naar de koude wateren voer bij Zuid-Amerika.

Wanneer de tropische wateren wemelen van leven, is dat te danken aan een koude stroom, als de Humboldt bij de westkust van Zuid-Amerika of de Benguela bij de westkust van Zuid-Afrika. De bevolking van de zee houdt zichzelf in evenwicht en de mens is niet in staat geweest dit evenwicht te verstoren op de wijze, waarop hij dit te land gedaan heeft. Hoewel elk jaar tonnen vis voor menselijk voedsel naar boven gehaald worden, zijn de vissers er niet in geslaagd vele soorten uit te roeien, zoals de jagers vele dieren en vogels op het land geëlimineerd hebben. Voorschriften om de paaigronden te beschermen — zoals bij zalm en zeehonden — hebben dit in sommige gevallen voorkomen, maar in andere gevallen is het alleen en uitsluitend te danken geweest aan het getal van de vissen, dat zij gered zijn.

Een denkbeeld van de grote verscheidenheid in de oceaan kan gekregen worden door het aantal verschillende soorten van bepaalde vissen. Er zijn bij voorbeeld meer dan honderd verschillende soorten in de familie van de haring.

De werkelijk dichte zeebevolking wordt gevonden in de hoogste lagen, waar de planten leven. Omdat alle planten enig zonlicht nodig hebben, teneinde hun wonder te kunnen volbrengen om mineralen in voedsel om te zetten, kunnen zij alleen groeien in enkele tientallen meters onder de oppervlakte van de oceaan. De meeste van hen groeien op zestig meter onder water; onder honderd drie en tachtig meter wordt het licht, zelfs in het helderste water, te schemerachtig dan dat enige plant er in leven kan.

Er zijn echter vissen, die hun gehele leven onder dit niveau leven. En er zijn weer andere, die het grootste deel van hun tijd daar doorbrengen en alleen hoger gaan om voedsel te zoeken. Het wonderbaarlijke evenwicht wordt gehandhaafd door andere soorten, bijvoorbeeld zeehonden en walvissen, die in deze plantloze wateren komen om garnalen te eten of andere vissen, die zich daar teruggetrokken hebben, na hun eigen voedsel in hogere lagen te hebben bemachtigd.

Al naar gelang van de regelmatige bezoeken aan de hogere lagen en een zekere hoeveelheid voedsel, die zinkt naarmate de planten en dieren aan de oppervlakte sterven, bevat de laag tussen de laatste planten en het laatst nevelachtig zonlicht een grote hoeveelheid leven. Wanneer men dieper gaat wordt de bevolkingsdichtheid eensklaps minder. In de werkelijke diepzeeën worden geen levensvormen gevonden, die naar hogere gedeelten kunnen gaan en weer terugkeren. Hun voedselvoorraad bestaat uit de resten van dode planten en vissen, die van boven naar hen toekomen. Zij kunnen alleen krijgen wat ontsnapt aan de hongerige jagers van de ondiepe en tussenliggende wateren. Dat dit voor allen genoeg is om in leven te blijven, is een wonder.

Toch volbrengen honderden soorten dit in aantallen, welke wij alleen vermoeden kunnen en zelfs blijft nog voldoende over voor de kleine wormen, die leven in de modder en het slijk van de bodem van de oceaan. Enkele bijzonder ingenieuze werktuigen zijn tijdens de evolutie in deze diepwaterdieren ontstaan. Waar het licht zeer schemerachtig is, hebben enige van hen enorme ogen ontwikkeld met telescopische lenzen, die zeer gelijken op die van uilen. Andere, in het bijzonder de vissen, die leven waar in het geheel geen licht is, zijn volkomen blind, maar hebben voelsprieten ontwikkeld, die hen in staat stellen elk stukje voedsel te ontdekken en te verzamelen, dat in een grote straal om hen heen voorkomt.

Andere vissen in de diepzee verschaffen zich hun eigen licht. Zij hebben fakkels, welke zij kunnen in- en uitschakelen naar gelang zij nagejaagd worden of zelf na jagen. Of zij hebben lampjes, vlekjes van voortdurend licht, dat een zwakke glans aan het water rondom hen geeft. Een soort diepwater-inktvis kan een licht spuiten op de omgeving, een mooie variatie op de „inkt” van zijn neven, dichter bij de oppervlakte, die het water zodoende bewolken en donker maken. Verondersteld wordt, dat meer dan de helft van de diersoorten, die in de diepzee leven, beschikt over een macht om licht te maken.

Het is duidelijk, dat er veel ruimte is voor de reeds aanzienlijke zee-bevolking. Wanneer het mineraalgehalte van de zee groter wordt — hetgeen vrijwel door de gehele historie van de wereld het geval geweest is — komt er meer voedsel voor planten en bijgevolg ook voor dieren. Wat de huidige leefruimte van de oceaan betreft, kan gezegd worden, dat deze ongeveer driehonderd maal zo groot is als die te land.




Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *