Veranderlijk Aanzicht van de Wateren


Hoe Diep Is Het Water?

hoe diep is het water?
hoe ver daalt de zee?
is hier iemand aanwezig
met misschien een idee?

want ik zou o zo graag weten
wat zich daar bevindt
op de bodem van de zee
heeft er iemand een idee?

o o oceaan
jouw golven gaan zo hoog
maar benee naar de bodem
is nog niemand gegaan
o o o oceaan
tot hoe diep moet men gaan?
om op het diepst van het diepst
op de bodem te staan?



De Marianentrog is met een diepte van ongeveer 11 kilometer de diepst bekende plek in de oceaan. De trog is gelegen ten oosten van de Marianen. De trog is ongeveer 2500 km lang en loopt in een boog van het noordoosten naar het zuidwesten. De trog heeft een gemiddelde breedte van zo’n 70 km maar is in het zuidwesten bij het vulkanische eiland Guam, op het punt van de Marianentrog, ongeveer 338 km breed.



DE OCEAAN was nauwelijks gevormd toen hij, evenals het land, zijn vormen en grenzen begon te veranderen. Dit hield nooit op. Door de geschiedenis der Aarde heen zijn de grootste veranderingen voornamelijk het werk geweest öf van het scheuren en springen van de aardkorst of van het groeien en smelten der gletschers.

De vroegste veranderingen, en vele van de latere, werden veroorzaakt door de voortgezette afkoeling van de Aarde. Toen de steen hard werd, vele kilometers diep, kromp zij in, en de aardkorst, die van deze steun beroofd werd, zakte ineen. Maar die inzinkingen waren niet gelijkmatig. Wanneer een groot gedeelte inzonk, kon het tegen een ander aanduwen en er rotsen en ravijnen in maken — men moet zich indenken, dat dit plaats had met zulk een kracht, dat de grootste bergketens ontstonden: de Andes, de Himalaya en de Rocky Mountains. Het water stroomde in de lage gedeelten en in de diepe scheuren en kloven, die tengevolge van de inzinking ontstaan waren.

Het bewijs voor de zich verplaatsende zeeën gedurende ongeveer vier-vijfde gedeelte van het bestaan van de Aarde — laten we zeggen voor de eerste twee biljoen jaren — wordt slechts hier en daar gevonden. Het water bedekte sommige oppervlakten en stroomde van andere weer terug, maar het wegvreten van het water (erosie) en de hitte en spanningen van latere geologische tijdperken hebben het merendeel van het bewijs vernietigd en de rest zeer moeilijk te verklaren gelaten. Er bestaat nog steeds iets van die sedimentaire steen uit dat tijdperk, maar het is zeer vervormd. De geleerden beweren, dat gedurende deze twee biljoen jaren vier grote verschuivingen plaats vonden, welke de vorm van de zeeën volkomen veranderden. Elk van hen schiep bergketens, zo hoog als die, welke men tegenwoordig op de Aarde vindt, hoewel slechts de sporen van de derde en vierde gebleven zijn — de Laurentia-heuvels en ander gebergte in Canada en enige wortels van oude gebergten in de Verenigde Staten. Natuurlijk had elk van deze vormingen van bergen haar tegenhanger in de Oceaan, die de inzinkingen misschien vele malen dieper maakte dan de bergen hoog waren.

Al deze grote bergketens — en ook de meeste van hen, die later ontstonden — werden weggevreten en in de zee gespoeld. Alles wat oplosbaar is, met inbegrip van wat goud en zilver en menig ander metaal, behoort tot het mineraal-gehalte van het water. Omdat 85.5 procent van de mineralen natrium en chloor zijn — de bestanddelen van zout (NaCl) — spreken wij over „zout water” en wij kunnen dit zout ook proeven. De rivieren voeren meer kalk dan chloor naar de zee, maar toch neemt kalk slechts de vijfde plaats in onder de mineralen in het zeewater. Dit feit wordt verklaard door de dieren, die grote hoeveelheden kalk gebruiken, die zij uit het water opnemen zodra het er in gekomen is.

Alles wat niet oplost, zet zich op de bodem vast en de verharde lagen van dit bezinksel verschaffen ons de voornaamste sleutels tot de geschiedenis van de Oceaan en de wereld. Maar voordat men er toe kwam er nieuwsgierig naar te worden, werden die uit de eerste twee biljoen jaren van het bestaan van de Aarde als bergen in de hoogte getild en vervolgens geheel en al weggevreten, met uitzondering van een paar overgebleven sporen, die reeds genoemd zijn.

Wat er precies gebeurd is om de ruimte van de Oceaan te vergroten of te verkleinen tengevolge van het ontstaan en wegsmelten van gletschers is in deze tijdperken ook onduidelijk. Het blijkt echter zeker te zijn, dat er in die eeuwen een ijstijdperk was. Een groot deel van het land was bedekt met gletschers en toen waren de zeeën kleiner dan thans, omdat zoveel water tot gletscher bevroren was.

Beginnende ongeveer een halfbiljoen jaren geleden, of nog wat langer — de geologen spreken over het Mesozoïcum, dat ongeveer 185 miljoen jaar geleden begon en circa 125 miljoen jaren geduurd heeft — wordt het bewijs vollediger. De lagen van gezonken steen en de fossielen zijn bewaard gebleven. Zij onthullen wat de zeeën bedekten. In werkelijkheid is elk gedeelte van de Aarde gedurende enige tijd onder water geweest. Tijdens de langzame processen der geologische tijdperken werd de Oceaan groter of kleiner. In de ijstijdperken werden grote gedeelten water tot gletschers bevroren en de zeeën trokken van het land weg.

Toen de temperatuur steeg werd het land aan de ene kant bevrijd van de smeltende gletschers en aan de andere kant werd het overstroomd door de aanvloeiende zeeën. Bijna geen enkel gedeelte van de Aarde is van een dergelijk proces vrij gebleven. Tegen het einde van het Mesozoïcum werden zelfs door gletschers bedekt wat thans de tropische gebieden op de beide halfronden zijn. De grote veranderingen, die tegelijkertijd van invloed waren op landen en zeeën, werden veroorzaakt door gletschers of hevige veranderingen in de aardkorst. Kleinere, hoewel ook opzienbarende effecten, zijn soms veroorzaakt door minder wereldschokkende gebeurtenissen — door de werking van de zee zelf, door vulkanen, door erosie, door de ijver van levende wezens. De resultaten daarvan hebben de vorm van de zeeën aanmerkelijk veranderd. En ook van de eilanden en de kusten.

De zee werkt altijd met volle kracht op haar kusten. Zij is bijna nooit in rust. Haar golven kunnen groter kracht ontwikkelen dan die welke de mens tot nu toe geschapen heeft. De kracht van de golven heeft gedeelten van het land weggeslagen en het water veroorloofd naar de lage plaatsen te stromen en diezelfde kracht heeft die rotsen gesneden in aantrekkelijke en langzaam veranderende vormen.

Misschien zijn de meest aanlokkelijke van deze, door de zee gewrochte, verschijningen de grotten. Allerlei volken over de gehele wereld zijn trots op de wonderen van hun grotten en de bekendste van deze trekken de mensen bij duizenden aan, om zich te vergapen aan hun vreemde vormen en fantastische kleuren.

Vermoedelijk zijn de meeste grotten gekerfd door onderaardse rivieren en bronnen, die zich een weg naar de zee baanden. Zij losten daarbij sommige gedeelten van de harde steen op. Maar vele grotten zijn ook ontstaan door de uithollende werkzaamheid der golven, die zand en kiezel aanvoerden, om hen te helpen bij het uitmergelen, wanneer zij zich wierpen op een hoog stuk rots van duizenden jaren oud. De zachtere plekken en de aderen van zachte steen boden minder weerstand en werden tot grote gaten gemaakt, waarvan enkele tot zeer diep in de rots drongen. Dikwijls steeg of daalde de kust en de gaten kwamen zo boven of beneden het peil, waarop zij oorspronkelijk gevormd werden. De grotten verschaffen een geheimzinnig en wonderbaarlijk vertoon van de werking van de zee.

Een van de grootste en door mij meest geliefde grotten — hoewel zij voor de toeristen niet die attractie is, welke zij verdient te zijn — is aan de noordkust van het eiland Santa Cruz. Het is ruig en bergachtig en heeft een lengte van ongeveer twintig en een breedte van vijf tot zes mijlen en ligt circa twintig mijlen ten zuiden van Santa Barbara (ten westen van Los Angeles). Langs de gehele lengte van de kust hebben de golven grotten geknabbeld, de ene keer met zijn zuivere spleten in de rots en de andere keer zijn hun ingangen onder het water. De grootste van hen — bekend sinds de vroegste onderzoekingen — draagt de naam van Cueva Pintada of Geschilderde Grot. Zij dankt deze naam aan de Spanjaarden. De vele zeeleeuwen, die hier bivakkeren in de tijd, dat zij naar deze wateren komen, zijn de voornaamste oorzaak, dat de mensen deze grot niet zo goed kennen als zij behoorden te doen.

De Geschilderde Grot werd in het jaar 1542 ontdekt door een koene spaanse zeevaarder Juan Rodriquez Cabillo. De ingang van de grot is ongeveer 25 meter hoog en heeft de vorm van een grote, puntige Gothische boog, geflankeerd door twee zware zuilen. Met een boot kan men door deze boog in een groot vertrek komen, dat een hoogte heeft van naar schatting dertig meter. En dan ziet men onmiddellijk waarom zij de Geschilderde Grot heet. De kalkstenen muren zijn vol van fantastische figuren in groen, rood en geel, geschapen door hoge golven, die hun zout op een witte achtergrond legden. Wanneer de ogen wat gewend zijn geraakt aan de schemering van de grot, schitteren al die figuren in een onbeschrijflijke schoonheid.

Aan de overkant van die uitgestrekte ruimte ligt een grote zwarte plek, op dezelfde hoogte als het zee-oppervlak en inkrimpend, wanneer de golven over de grond rollen. Het vormt een ingang naar een inwendig gedeelte van het grottensysteem. Bijna elke golf doet deze deur dicht, maar wanneer hij weer terugvloeit blijft er voldoende ruimte om met een bootje naar binnen te varen — natuurlijk sluit de volgende golf de toegang weer min of meer af. Wanneer men binnen gekomen is, bevindt men zich in een nog grotere ruimte dan de eerste, maar zij is volkomen donker en zo hoog, dat een toorts geen enkele straal uitzenden kan, die lang genoeg is om iets van het plafond te onthullen. Een rif glooit af in het water en daar leven gedurende hun paartijd honderden en honderden zeeleeuwen.

Wanneer men zijn kans gegrepen heeft om uit deze ruimte weer naar de Geschilderde Grot te varen zal het wonder van de kleuren in deze kathedraalachtige duisternis des te dieper indruk maken. Verdere veranderingen in de vorm van de zee zijn veroorzaakt door de erosie en het vormen van koraal in de zee. Rivieren brengen hun slib naar en snijden hun groeven in de oevers van de Oceaan, terwijl in alle warme wateren het ijverige koraal riffen vormt. Vulkanen hebben in de zee geheel andere, maar niet minder opzienbarende veranderingen teweeg gebracht.

Sommige van hen kunnen we waarnemen als eilanden en over deze hebben wij iets meer te vertellen. Maar de meeste vulkanische werking onder water veroorzaakt slechts een voorbijgaande golfbeweging aan de oppervlakte. Er zijn ontelbare hoge vulkaantoppen, soms mijlen hoog zich verheffend boven de zeebodem, en grote velden van lava, die geheel en al onzichtbaar zijn. Vele van deze zijn vastgesteld door middel van peilingen, maar er moeten nog een groot aantal onbekende zijn, want slechts een zeer klein gedeelte van de wereld, die onder de golven ligt, is onderzocht.

In feite zijn dergelijke onderzoekingen niet veel meer dan een eeuw oud. De eerste man, die echter beproefde vast te stellen hoe diep de Oceaan is, was Magelhaens (in 1520), toen hij zijn pioniersreis om de wereld maakte. Hij had een lijn bij zich van slechts 360 meter lang, zodat deze de bodem niet raakte. De eerste succesvolle oceaanpeiling is in 1839 verricht door een Engelsman, Sir James Clark Ross — in de Zuidelijke Ijszee. Voor dit doel had hij een speciale lijn vervaardigd en deze kwam op de bodem bij een diepte van 4565 meter. Hij noteerde, dat dit bijna evenveel beneden de zeespiegel was als de Mont Blanc er boven stak (4808 meter).

De volgende honderd jaren werden er hier en daar peilingen gedaan en men leerde, dat de bodem van de Oceaan lang niet zo vlak en eentonig was als de mensen dachten. In werkelijkheid is hij meer bergachtig dan het land, en met toppen, die veel hoger zijn dan de Andes of de Rocky Mountains, en met grote inzinkingen, zo diep en steil als de Grand Canyon. Heden ten dage doet men peilingen door middel van een geluidsinstallatie: men meet de diepte naar de tijd, die een echo nodig heeft om van de bodem terug te keren. Schepen, die een dergelijk werktuig bezitten, kunnen een compleet overzicht krijgen van de diepten, waarover zij varen. Maar het zal nog vele jaren in beslag nemen, voor wij voldoende nauwkeurig gerangschikte gegevens hebben om de bodem der zee in kaart te brengen, zoals wij dat van het aardoppervlak hebben gedaan.

Wij hebben al veel over de zeebodem geleerd en de mannen der wetenschap voegen daar regelmatig nieuwe kennis aan toe. Thans neemt men aan, dat er bijna geen vlakke uitgestrektheid op de bodem der zee is. Er zijn enkele grote vlakten, die hetzelde niveau hebben — zij worden vastelandsplat genoemd. Zij zijn uitgestrekte voortzettingen van het land onder water en hebben een bodem van zand, steen en slik, die daar door de rivieren gebracht of door de gletschers achtergelaten zijn. In enkele gedeelten van de Noordelijke Ijszee zijn zij 750 mijlen breed. Gedeelten van de oostelijke Verenigde Staten hebben een vastelandsplat van 150 mijlen breedte, doch hier en daar is het slechts enkele mijlen. Daarna gaan de diepten van de Zeven Zeeën steil naar beneden. Op de bodem is de topografie zeer ruig. De grootste vlakke ruimte — voor zover bekend — is een terrein, dat zich vele honderden mijlen uitstrekt over de bodem van de Indische Oceaan, ten zuiden van Ceylon.

Een kenmerk van de bodem van de Oceaan is, dat de diepste troggen (steil dal) dichter bij het land liggen dan in het midden van de Oceaan. Maar ook andere vreemde topografische verschijnselen zijn aan het licht gekomen. In het jaar 1957 heeft Dr. Maurice Ewing van het Lamont Geologisch Observatorium van de Columbia Universiteit de ontdekking bekend gemaakt van een diepe trog, beginnend in de Noordelijke Poolstreek, naar het zuiden lopend op ongeveer het midden van de Atlantische Oceaan, langs Zuid-Afrika en Zuid-Australië gaand, met een tak naar de Indische Oceaan en tenslotte naar het noorden buigend door de Grote Oceaan, de gehele weg naar Alaska. Deze trog is ongeveer 3700 meter diep en twintig mijlen breed en heeft een totaallengte van circa 45.000 mijlen.

Volgens de theorie van Dr. Ewing is dit veroorzaakt, toen de werelddelen gescheiden werden, hetgeen spanningen opriep, waardoor de scheuren ontstonden. Over de gehele lengte worden aard-bevingszones gevonden, die bewijzen, dat het proces nog steeds gaande is. Aan beide kanten van de trog zijn hoge bergketens tot een breedte van vijf en zeventig mijlen en met toppen, die 1800 tot 3600 meter boven de bodem van de Oceaan rijzen, maar nooit hoger dan 1700 meter boven de wateroppervlakte.

Deze theorie klopt met het bestaan van de meest onderzochte en de meest bekende bergketen onder zee, de Atlantische Bergrug, die deel uitmaakt van de door Dr. Ewing genoemde bergen. Sporen van deze bergrug zijn een eeuw geleden ontdekt bij enkele vroege peilingen van de Oceaan; in 1930 heeft men de hoofdomtrek vastgesteld. De bergrug is 300 tot 600 mijlen breed en loopt enige tienduizenden mijlen langs de route van de door Dr. Ewing beschreven trog, beginnende bij Ijsland en zich uitstrekkend door de Atlantische Oceaan, buigend om Zuid-Afrika en naar het noorden gaand in de Indische Oceaan. Het grootste gedeelte ervan is 1500 tot 3000 meter hoog, maar op enkele plaatsen zijn de toppen zelfs nog hoger, hoog genoeg, om eilanden te worden — de Azoren, Ascension, Tristan da Cunha. De grootste van allen, het Pico-eiland in de Azoren is 8100 meter hoog, hoewel minder dan 3400 meter er van te zien is.

Door deze gebergten zijn passen, die zeer veel gelijken op die van het landgebergte. De diepste is de Romanche Trog, snijdend door de bergrug van het oosten naar het westen halfweg de Atlantische Oceaan bij de equator.

Er zijn nog andere kentekenen, die met de land-topografie overeenkomen — de Wyville Thomsonrug, lopende tussen Ijsland en Schotland, die de Noordelijke Ijszee van de Atlantische Oceaan scheidt, het Telegraafplateau, ten zuiden van Ijsland, dat het leggen van de atlantische kabelverbinding mogelijk gemaakt heeft, de beroemde Challenger Rug en de Dolphin Rug, welke sommigen beschouwen als het verzonken eiland At-lantis.

Al deze verschillen in één belangrijk opzicht van de plateaus en bergruggen op het land: zij zijn niet onderhevig aan erosie en blijven dus onveranderd zolang zij beschermd worden door de zee, die hen bedekt.

Maar hoe meer de bodem der zeeën in kaart gebracht wordt, hoe meer men zal zien, dat zij veranderen, omdat andere krachten dan erosie op hen inwerken. Vulkanen en aardbevingen veranderen bij voortduring de gedaante der zeediepten — tenminste voor zover zij het aanzicht van de Aarde wijzigen.




Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *