Page 16 - Huifkar
P. 16

zijn; zodra de omhoogkringende slierten van kruidige geuren van een stevig

               maal  de  zintuigen  van  zijn  neusvleugels  raken  -  zul  je  zien  -  is  hij  weer
               helemaal de oude. "Ik tel tot tien en dan mogen we gaan eten", roept Meneer
               Slim luid genoeg om weer leven te geven aan zelfs een dode mus. Vlammetje
               doet daar wel een beetje aan denken. Maar schijn bedriegt, want reeds bij 3 is
               hij overeind gekrabbeld, bij 6 wordt het bestek in zijn handen gestopt en bij 9
               staat  zijn  vork  reeds  in  de  meest  zappige  en  grootste  van  de  hamburgers
               geprikt. Nog voordat Bolle, die ook zijn zinnen op deze overduidelijk meest

               smakelijke portie had gezet, kan toetasten.

               "Alles  is  een  wedstrijd",  bepeinst  Meneer  Slim  terwijl  ook  hij  de  laatst
               overgebleven hamburger verorbert. Maar ach wat, de hemel is mijn dak, het

               mos mijn bed. Ik moet snel nog een spookverhaal bedenken voor het slapen
               gaan; dat zal ze leren..."

               Het daglicht is inmiddels niet veel meer dan de laatste schemering bij een

               ondergaande  zon.  Het  drietal  moet  haast  maken  het  het  uitrollen  van  de
               slaapzakken en het opmaken van een zachte ondergrond. Een ieder heeft een
               lantaartje bij zich met genoeg olie voor een hele nacht verlichting. Wanneer
               uiteindelijk alle drie zich warm ingestopt hebben, is het tijd voor bezinning
               en het laten varen van de beslommeringen. Als op een vlot, zinkend in een
               zee van tomeloze gedachten, verdwijnt het vandaag naar de bodem van de

               diepste herinnering. En dan: de slaap. Zoals dat gaat bij de finale van alledag.
               Meestal.  Gewoonlijk.  Maar  niet  deze  keer.  Niet  als  Meneer  Slim  het  te
               vertellen had. En - een duivelspel gelijk! - het was zo...


               "Dit bos, deze bomen...", zo begint hij geheimzinnig fluisterend, "hebben al
               heel veel gezien. Ze staan daar al eeuwenlang gewoon maar zwijgend te staan
               maar... vergis je niet! Konden ze praten, je haren zouden recht overeind gaan
               staan van de gruwelen en buitengewoon enge dingen die ze gezien hebben.
               Neem deze hier, rondom ons, zo vlakbij het bospad dat - zo heb ik me laten
               vertellen - heel vroeger de lijkweg werd genoemd. Waarom, vraag je? Omdat
               niet  ver  hiervandaan  de  overblijfselen  van  een  hunnebed  ligt.  Dat  was  een

               bouwwerk van grote keien op mekaar, aankleien en hup!, stuifzand erover.
               Waarvoor? Als laatste rustplaats voor de dooien. Dat was heel, heel vroeger.
               Later kwamen de dorpen en kerken en de begraafplaatsen maar toch bleef het
               de gewoonte om met de hele begrafenisstoet naar het hunnebed te gaan. Over
               dit bospad, daar waar nu onze huifkar staat. Ze beweren dat als je 's nachts
   11   12   13   14   15   16   17   18   19   20   21