Muziek is Oud, Heel Oud

Muziek is een zeer fascinerend onderwerp voor de evolutietheorie, de filosofie, de kunstwetenschappen, de psychologie, noem maar op. Het is een gewaardeerd kenmerk van alle bestaande culturen – en ook van vergane culturen mits er een overlevering beschikbaar is – het doordringt vele aspecten van het dagelijks leven en speelt vele rollen. En muziek is oud, heel oud.

De oudste muziekinstrumenten in het archeologische archief zijn van zo´n 40.000 (40K) jaar geleden. Hieruit kunnen dan weer nog vroegere muzikale artefacten en activiteiten worden afgeleid die nog niet in het archeologisch archief zijn bijgezet. Op die manier kun je theoretisch bezien, zelfs teruggaan naar 400.000 (400K) jaar geleden, de periode die doet vermoeden dat toen de zogenaamde proto-muziek plaats vond, de eerste beginselen van het muziekmaken. Deze proto-muziek heeft zich daarna stapsgewijs geevolueerd met als mijlpalen wellicht deze hieronder:

  • 250.000 geleden, het onstaan van de “moderne” muziek, wellicht hoofdzakelijk vocaal maar met ritme
  • 100.000 tot 60.000 geleden, de wereldwijde verspreiding vanuit Afrika, het onstaan van muziekinstrumenten
  • 12.000, het Holoceen, de eerste beschavingen, de cultuur

Laten we voor aardigheid gewoon eens terug gaan in de tijd om te zien of of we wellicht iets kunnen ontdekken dat een beter inzicht zal geven hoe muziek zich misschien ontwikkeld heeft. De archeologische bewijzen daarvoor zijn helaas niet beschikbaar dus we kunnen te nimmer met 100% zekerheid beweren dat het ook echt zo gebeurt is.

Maar hoe ver terug moet je gaan om niet meteen al in de mist van de tijd het spoor te verliezen? De vroegste muziekinstrumenten dateren van 40.000 tot 60.000 jaar geleden maar je mag aannemen dat toen al de muziek zelf al behoorlijk ontwikkeld was voor wat betreft het zingen en het ritme. Terug naar 250.000 (250K) jaar geleden lijkt dan een logisch stap want dat geeft de mens zo’n 200.000 jaar om de basis van het muziekmaken te ontwikkelen. Niettemin wil ik graag nog verder terug naar 400.000 (400K) jaar geleden, de periode die ook voor andere prehistorische onderzoekingen van belang is. Dat brengt ons dan bij de Heidelberg mens, de verre voorvader van zowel de Homo Sapiens als de Neanderthaler.

Voor zover onderzoekers kunnen afleiden uit het fossiele bewijsmateriaal, moeten we dus waarschijnlijk beginnen bij de Homo Heidelbergensis (ongeveer 600-800K geleden). Het is deze mensensoort die momenteel wordt beschouwd als de voorloper van de Neanderthalers, Denisoviërs en ook de moderne mens, wij Homo Sapiens. Naar we mogen aannemen moeten de mensachtige soorten toendertijd anatomisch in staat zijn geweest om vocale geluiden te produceren op bijna dezelfde manier als de modern mens van tegenwoordig.

Hoewel Neanderthalers waarschijnlijk persoonlijke versieringen en botgereedschappen maakten, is er geen overtuigend bewijs gevonden van enige muziektechnologie bij de Neanderthalers en het idee dat zij ook muziek hebben gemaakt wordt daarom nog steeds fel besproken. Niettemin zijn er ook wetenschappers die menen dat Neanderthalers wellicht muzikaler waren dan de Homo Sapiens. Van de Denisoviers is nog niet zoveel bekend omdat zij pas sinds kort ontdekt zijn.

Hoe dan ook, het lijkt zinvol om de evolutie van deze mensachtige eigenaardigheid van de muziek eens te bezien naast de andere belangrijke veranderingen die in de prehistorie van ons bestaan hebben plaatsgevonden. Denk daarbij aan de ontdekking van bijvoorbeeld het vuur en het gaan gebruiken van gereedschappen. Immers, iets moet de aanzet hebben gegeven om te gaan zingen en, heel veel later, ook mzuiekinstrumenten aan te wenden. Want één ding is zeker: de muziek is niet zomaar uit de lucht komen vallen maar heeft net als de taal een evolutie ondergaan.

Men neemt aan dat De Homo Heidelberg al gebruik heeft gemaakt van speren bij de jacht. Los van de capaciteit om dit gereedschap te vervaardigen moet je daarbij ook bedenken dat hij ook mentaal moest weten hoe hij het best deze speer moest werpen. Het lijkt voor de hand liggend nu, maar voor voor die periode van 500.000 jaar geleden waarschijnlijk toch zeer bijzonder voor de soorten die toen onze planeet bewoonden.

De Heidelberg-jager moest wel een basiskennis hebben van ballistische principes: hoe ver reikt mijn speer, met welke snelheid schiet ze door de lucht? Ook: Hoe hard loopt mijn prooi en dus wanneer en hoe gericht moet ik werpen om het te raken? Met welke kracht? Let wel: hoe vanzelfsprekend dit nu ook lijkt, vele honderden duizenden jaren geleden was dat niet zo gegarandeerd een feit, zelfs niet bij de meest ontwikkelde soort van de planeet, de mensachtige.

Het suggereert een zekere mate van arbeidsverdeling en specialisatie van vaardigheden, niet alleen bij de productie van gereedschappen, maar ook bij het gebruik er van. Ze tonen een vooruitgang in kundigheid en ook in kennis van de grondstoffen (welk materiaal kan ik het beste gebruiken?).

Tot 500.000 jaar geleden werden alle bekende gereedschappen uit één bronmateriaal gemaakt en hoofdzakelijk in de hand vast gehouden. Maar vanaf dat punt in de evolutie komen we ook andere gereedschappen tegen die een combinatie van materiaal en componenten en ook kwa vormgeving nieuwigheden laten zien. Geen andere dieren doen dit combineren van componenten, zelfs chimpansees niet (termietenwanden bijvoorbeeld, zijn eenvoudige items vervaardigd met slechts 1 grondstof en zeker niet met enige versieringen).

Al deze hulpmiddelen zijn een bewijs van een toename van voorwaartse planning (waarvoor ga ik dit gereedschap gebruiken in de toekomst?), een soort van werkgeheugen en meer vakkundigheid op het gebied van manipulatie van grondstoffen. Wat daaruit voortvloeit is een sociaal leren en het begin van kennis doorgeven. Deze capaciteiten zijn belangrijk omdat ze nodig zijn voor een culturele revolutie in het algemeen – en dus voor de daaropvolgende opkomst van de muziek.

Ook de ontdekking en gebruik van het vuur is in dit opzicht uiterst belangrijk, zonder het vuur immers geen beschaving. Men is het er nog steeds niet uit wanneer onze verre voorouders voor het eerst het vuur zijn gaan gebruiken maar de archeologische vondsten waarvan men met zekerheid kan zeggen dat het iets “manmade” betreft, geven aan dat zo rond 400.000 jaar geleden het vuur al wijdverspreid was. Niettemin zal de ontdekking van het vuur al heel veel eerder hebben plaatsgevonden, hoewel het daarna waarschijnlijk nog vele duizenden jaren geduurd heeft voordat de mensachtigen het bewust zijn gaan gebruiken.

Vuur maakte het koken van vlees mogelijk maar zorgde er ook voor dat voedsel bewaard kon worden, zoals het roken en drogen van vlees en vis en het conserveren van bijvoorbeeld bollen, knollen, wortels enz. Deze verandering van spijzen hebben hoogst waarschijnlijk de energie gegeven voor grotere en ook beter functionerende hersenen.

Vuur verleende onze voorouders meer vrije tijd, de dagen werden letterlijk langer omdat het vuur de duisternis verlichtte en ook omdat het eten korter duurde (chimpansees besteden uren aan het kauwen van hun voedsel en waarschijnlijk was dat ook het geval bij de menssoorten voordat zij het vuur ontdekten). Koken en opstoken maakt het voedsel ook gemakkelijker te consumeren en verteerbaar wat ook betekende dat de ingewanden niet zo hard hoefden te werken om de voedingsstoffen er uit te halen – de energie die op manier vrij kwam, kon daardoor weer aangewend worden voor meer hersenactiviteit.

Vuur zorgde voor warmte, bescherming en licht. Het gaf meer vrije tijd die kon worden besteed aan communiceren, socialiseren, het plannen van de jacht, enzovoort. Het hield ongedierte en roofdieren op afstand, het bood een middel om de uiteinden van houten lansen te verkolen tot bruikbare, geharde puntige speren.

Het aan de gang houden van een groot haardvuur vereiste natuurlijk veel brandhout: 50-100 kg per dag. Vermoedelijk is het verzamelen van dat hout een gecoördineerde, coöperatieve onderneming geweest. Alle leden van de groep profiteerden van het kampvuur en iedereen zou zich er bij het vallen van de avond door aangetrokken voelen, om zich op te warmen of gewoon om samen te zijn.

Deze haardvuren in de openlucht of in grotten waren dus ook ‘sociale magneten’. Het flikkerende licht van het vuur verlengde niet alleen de dagen maar zorgde er ook voor dat er meer tijd beschikbaar was voor sociale doeleinden. Daarnaast zal het vuur ook een mysterieuze uitstraling hebben gegeven wat wellicht weer heeft bijgedragen om de verbeelding aan te wakkeren.

En met het groter worden van de hersens is het zeer waarschijnlijk dat ook de verveling sneller kwam, wat weer de aanzet kan zijn geweest voor de creativiteit en zelfs het vermaak en de eerste muzikale uitingen: de proto-muziek.

Deze proto-muziek is een zeer rudimentaire vorm van muziek of zelfs een melodische manier van praten – met wel al kleine nuances in toonhoogte, ritmiek en dynamiek maar nog niet echt herkenbaar als een muzikale eenheid. Zonder muziekinstrument, alleen de vocalen, denk aan het in slaap sussen door de moeder van haar baby, maar ook misschien al het eerste meezingen tijdens de feestjes rondom het kampvuur. Naast natuurlijk de nog wat dierlijk klinkende emotionele stemverheffingen bij kwaadheid, of enthousiasme of gewoon een vocale uithaal per ongeluk, wat ons later, heel veel later, het gecontroleerde zingen van de Pavarotti’s van de opera heeft opgeleverd maar welk kunstje misschien al aan de basis aanwezig was bij deze proto-muziek.

Kortom, het is misschien niet verkeerd te veronderstellen dat rond 400.000 geleden een reeks nieuwe gedragingen zijn begonnen – waaronder ook het abstracte denken – die weer een volgende stap in de evolutie mogelijk maakte. Mocht ik een suggestie willen geven wanneer ongeveer de muziek – in de vorm van proto-muziek – moet zijn begonnen dan lijkt mij die periode van 400.000 (400K) jaar geleden zeer aannemelijk.

Bron: The origins of music: Evidence, theory, and prospects – Anton Killin

Updated: April 9, 2024 — 12:08 pm

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *